Betalingsmandaten van de
gemeente Opwijk
tijdens WO I
De uitgaven van de gewone dienst betreffen in de eerste plaats de
gemeenteadministratie.
Dan volgen de wedden van het personeel, de werkingskosten van het gemeentehuis en het personeel, de
kosten voor gezondheid, Bureel van Weldadigheid, feestelijkheden, rente, dienst der wegen en de
kosten van het onderwijs.
De buitengewone uitgaven hebben vooral te maken met de oorlog.
De jaarwedde van de burgemeester (Benoit De Smedt) en de schepenen (Emiel De Coster en Peeter De
Block) blijft tijdens WO 1 respectievelijk 200 en 100 fr.
De gemeentesecretaris August Heyvaert ontvangt in 1914 al 2.600 fr. en in 1918 wordt dat 2.800 fr.
Hij treedt ook op als bediende van de burgerlijke stand, wat 400 fr. per jaar oplevert.
August Van Mulders ontvangt in 1918 als gemeentebediende een wedde van 1.800 fr.
De gemeenteontvanger Jozef Van Malderen krijgt gans WO 1 een wedde van 1.200 fr.
De politiecommissaris Victor Rombouts heeft een jaarwedde van 1.900 fr. +
200 fr. voor het bijhouden van de bevolkingsregisters + 100 fr. voor kledingkosten.
Veldwachter Jan Baptist Hermus ontvangt jaarlijks 1.000 fr. in 1914 (1.250 fr.
vanaf 1917) + 100 fr.
kledingkosten.
De nachtwachten, die gebeuren door de politiecommissaris, de veldwachter en Jozef De Smedt lopen op
van 276 fr. in 1914 tot 544 fr. in 1918.
Diverse politiekosten verhogen ook van 190 fr. in 1914 tot 504 fr. in 1918.
Het gemeentehuis wordt ook bewoond door de gemeentesecretaris.
Het onderhoud van het gebouw, de andere gemeentegebouwen en de meubelen kost in 1914 samen 782 fr.
en in 1918 503 fr. De aankoop en inbinden van publicaties en boeken van de burgerlijke stand kost
tijdens WO 1 ca. 1.000 fr.
De gemeente betaalt aan het Bureel van weldadigheid (voorzitter J. Van
Malderen) elk jaar 4.500 fr. Bovendien draagt ze bij in het onderhoud van bedelaars en zieken in
andere gasthuizen: 1.150 fr. in 1914 en 1.476 fr. in 1918. De begrafeniskosten van behoeftigen
bedragen ca. 100 fr. per jaar, de inenting tegen de pokken (door Jozef Wynants) 100 fr. per jaar en
het materiaal voor ontsmetting globaal 500 fr. tijdens WO I.
Pastoor Eugeen Vermeyen van Droeshout krijgt jaarlijks 275 fr.
woonstvergoeding.
Voor het onderwijs worden de wedden van de leerkrachten betaalt, zowel
van de gemeentelijke jongensschool als (gedeeltelijk) van de aangenomen meisjesschool van het
centrum en de aangenomen gemengde school van Droeshout. De gemeente geeft ook een toelage voor
schoolbehoeften, verwarming en onderhoud van de scholen, voor de bewaarscholen van het centrum en
Droeshout en voor het onderwijs voor volwassenen en de tekenschool.
In de gemeenteschool ontvangt hoofdonderwijzer Jan Hofman een wedde die
oploopt van 2.400 fr. in 1915 tot 2.500 fr. in 1918. Hulponderwijzer Eugeen Van den Broeck krijgt in
1915 nog 1.600 fr uitbetaald voor 1914. Na zijn terugkeer van het front betaalt de gemeente hem
4.650 fr achterstallige wedde. De hulponderwijzers Emiel Buggenhout en Leo Buggenhout zagen hun
wedde verhogen van respectievelijk 1.200 en 1.400 fr. in 1914 tot 1.467 en 1.800 fr. in 1918. J. Merlevede,
L. Raes, August Robberechts, Cl. Vanderstappen, J. Van Assche vervingen tijdelijk de gemobiliseerde
hulponderwijzers en kregen hiervoor een wedde van 1.200 fr. op jaarbasis. In 1918 werden De Bruyn en
Oscar Mertens aangesteld als nieuwe hulponderwijzers tegen 1.400 fr. per jaar.
De verwarming en het onderhoud van de klassen kostte 525 fr. in 1914 maar verminderde vanaf 1917 en
bedroeg in 1918 maar 204 fr. Voor de schoolbehoeften van arme leerlingen was 560 fr. voorzien in
1914 en al 948 fr. in 1918.
Het schoolbestuur kreeg vanaf 1916 een toelage van 300 fr. per jaar.
In de aangenomen meisjesschool van het centrum was zuster Maria Stockeyer
het hoofd. De gemeente gaf een globale toelage voor de onderwijzeressen, die steeg van 4.853 fr. in
1914 tot 8.040 fr. in 1918. Voor schoolbehoeften van de arme kinderen gaf de gemeente
ca. 850 fr.
per jaar en voor grondstoffen (naaldwerken e.a.) ca. 600 fr. De kost van de verwarming van de
klassen en de reiniging stegen elk van 100 fr in 1914 tot 500 fr. in 1918.
In de aangenomen gemengde school van Droeshout ontving het bestuur 250 fr. in 1916, 1917 en 1918. Hulponderwijzer Jozef De Povere ontving een wedde die van 1.800 fr. in
1914 steeg tot 2.700 fr. in 1918. De hulponderwijzeressen Barbara Lombaerts, Charlotte De Povere,
Antonia Bergen, Maria Van Lint, Emma De Visscher, Math. Van Orshoven en Elisa Pauwels
Kregen op jaarbasis 1.000 à 1.200 fr. wedde. Jozef en Charlotte De Povere kregen vanaf 1916 nog een
woonstvergoeding van respectievelijk 400 en 200 fr. per jaar.
De levering van schoolbehoeften aan arme kinderen kostte ca. 525 fr. per jaar, de grondstoffen voor
naaldwerk e.a. ca. 200 fr. en de verwarming en reiniging van de klassen 220 fr.
Voor de bewaarscholen van het centrum en Droeshout was een toelage
voorzien van elk ca. 1.000 fr. per jaar.
De toelage voor het volwassenonderwijs (E.H. Van Gestel) bedraagt tijdens
WO 1 nog 325 fr. per jaar. Voor de tekenschool en de muziekschool werden van 1915 tot 1918 geen
uitgaven meer gedaan.
Voor de bibliotheek in de gemeenteschool krijgt Leo Buggenhout nog wel 200 fr. per jaar.
De uitgaven voor openbare feesten stoppen van 1915 tot 1918. De toelage
voor de harmonie wordt hervat in 1918 met 450 fr.
Het onderhoud en de herstelling van buurtwegen was voor de gemeente een
belangrijke uitgaven post omdat men daarmee een deel van de hoge werkloosheid kon opvangen. Van 1914
tot 1918 gaf men 2.369, 3.658, 2.851, 3.733 en 6.688 fr. uit. De wegcommissaris kreeg voor toezicht
208 fr. per jaar.
Andere uitgaven posten waren het onderhouden en opwinden van het
torenuurwerk van de Sint-Pauluskerk (50 fr. per jaar samen voor P. De Nil en Emmanuel De Block), de
keuring van het slachtvlees (Jozef Van den Broeck van Merchtem) voor 450 fr. per jaar, Voor de
aankoop van brandspuiten en toebehoren krijgt Achilles Baeckens in 1917 en 1918 telkens
ca. 100 fr.
Het onderhoud ervan levert Jozef De Roy en Jan Baptist Hermus dan telkens 150 fr. op.
Het onderhoud van de straatlantaarns en de kosten van de straatverlichting (door Electricité du Nord
de la Belgique) kost 491 fr. in 1914 en vermindert tot 178 fr. in 1918.
Welke investeringen deed de gemeente in 1914-1918 ?
Bij de buitengewone uitgaven is in 1914 en 1915 nog 960 fr. voor de meubelen van een klas in de
gemeenteschool.
Ook de zware oorlogskosten zij hier vermeld:
- |
in 1914 een toelage aan het hulp- en voedingskomiteit (Jozeph De Smedt) van
2.000 fr. en in 1917 en 1918 van telkens 8.000 fr. |
- |
in 1915 niet benoemde oorlogskosten van 3.500 fr. en in
1916 van 950 fr. |
- |
in 1915 een uitgave van 5.484 fr. en in 1916 van 5.245 fr voor het
werklozenkomiteit (Van Malderen) |
- |
in 1917 onvoorziene uitgaven (via de burgemeester) van 17.975 fr.
en in 1918 van 39.848 fr. |
- |
in 1917 voor de buitengewone dienst der wegen 16.592 fr. |
- |
in 1918 voor het werk van de kindermelk 1.500 fr. |
Een en ander drukte natuurlijk zwaar op de financiële toestand van de
gemeente.
De oorlogsuitgaven van samen 71.000 fr. waren alleen mogelijk door het aangaan van zware leningen
bij het Gemeentekrediet van België. De uitgaven voor het gemeentefonds lopen op van 637 fr. in 1914
tot 3.817 fr in 1918. Na de aflossing van een oude lening voor 1.145 fr. in 1914 betaalt de gemeente
nog 118 fr. per jaar voor een oude eeuwigdurende lening.
Jan MEEUSSEN
|