Naar HOM-website

Startpagina HOM-algemeen

Nieuw op HOM-site

Naar externe links

Zoeken in HOM-site

Inloggen HOM-ledengebied

Vorige bezochte pagina

Volgende (reeds bezochte) pagina

Email naar HOM

Vernieuwing van deze pagina

Klik voor naar top van de pagina of dubbelklik linkermuisknop

Sluit dit vak met klik op linker muisknop.

Info rechtermuisknop

Volgende pag. of vorige pag.

  

  
  

aaaaaa

De bevoorrading van de bevolking, de armoede, de hulporganisaties


Deze bijdrage is onder meer gebaseerd op de gegevens uit het oorlogsdagboek 1914-1918 van Louis Lindemans, de Geschiedenis van Opwijk (Jan Lindemans), de besluiten van de gemeenteraden Opwijk en Mazenzele, de uitgaande briefwisseling van de gemeenten Opwijk en Mazenzele, het frontblaadje De Stem uit Opwijck, de verslagen van de parochiepastoors Opwijk en Mazenzele over de oorlogsgebeurtenissen, de gegevens met betrekking tot de oorlogsomstandigheden uit het verslagboek (afroepboek) van de parochie Sint-Paulus nov. 1916-dec. 1920, de akten Burgerlijke Stand Opwijk en Mazenzele en de gemeentelijke Bevolkingsregisters Opwijk en Mazenzele.

Zie ook de meer uitgebreide lijst van bronnen en literatuur.

 

De bevoorrading van de bevolking liet reeds zeer spoedig van bij de bezetting te wensen over. De bestaande stocks waren onmiddellijk uitgeput. Bezet België bracht onvoldoende voedsel voort voor de behoeften van zeven miljoen inwoners. De bevolking was derhalve aan een strenge rantsoenering onderworpen. In het najaar van 1914 werd België -dat vastzat tussen Duitse oorlogsmachine en Britse blokkades- bedreigd door een enorme hongersnood. Er diende een nooit eerder vertoonde humanitaire hulpoperatie opgezet te worden voor ons land dat voor 80 procent van zijn voedselvoorziening afhankelijk was van import. Met de toestemming van de bezetter werd in oktober 1914 het 'Nationaal Hulp- en Voedingscomité' opgericht door Ernest Solvay en Emile Francqui (aanvankelijk financier en politicus, daarna vice-gouverneur van de 'Société Générale'). Het zorgde voor import uit de Ver. Staten van levensmiddelen, die uitsluitend voor de Belgische bevolking waren bestemd. Met dit doel kwam in de Ver. Staten zelf de 'Commission for Relief in Belgium' tot stand, onder voorzitterschap van Herbert Hoover (de latere president van de V.S. 1929-'33). Tevergeefs trachtten de Duitsers vat te krijgen op de organisatie. Toen dat niet lukte begonnen de bezetters opeisingen te doen en maakten ze zich geleidelijk meester van de distributie van grondstoffen. Toen Amerika in 1917 zelf in oorlog kwam, werd de controle over de Amerikaanse leveringen waargenomen door een Nederlands-Spaanse commissie. Via de haven van Rotterdam werden zo meer dan 5 miljoen ton levensmiddelen ingevoerd, op binnenschepen naar België verscheept en langs ca 140 verdeelpunten naar de gemeenten gebracht. Oorspronkelijk was er voldoende voedingsimport voorzien. De duikbotenoorlog en de Britse wens om de blokkade van het vasteland zo doeltreffend mogelijk te maken, hinderden zeer sterk de bevoorrading. Hierdoor werd de Belgische bevolking toch geplaagd met ondervoeding of zeer dure smokkel. De buitenlandse hulp van ca 2.000 comités in vele (neutrale) landen werd dan verleend in geld in plaats van in voeding- en kledingwaren.

Van het Nationaal Hulp- en Voedselcomité tot de plaatselijke comités

De hulporganisaties, die na de Duitse inval tot stand kwamen, werden in oktober 1914 omgevormd tot het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (NHVC), dat hiërarchisch was gestructureerd. Het departement Voeding, dat zich bezighield met de aankoop en verdeling van levensmiddelen, kocht ook aardappelen aan bij de Commission for Relief en soms bij de Duitse Zentralen, maar het meest rechtstreeks bij de landbouwers. De producten werden op het lokale niveau verkocht in zogenaamde ‘Amerikaanse' winkels. Het NHVC stond zelf in voor het lossen van de goederen en de verspreiding van de hulpmiddelen over het land. Om de kosten te dekken waren de prijzen er iets hoger dan de aankoopprijs van het NHVC. Het Voedingscomité maakte gebruik van rantsoenkaarten om de levensmiddelen evenredig over de bevolking te verdelen. Iedereen had slechts recht op een beperkt aantal levensmiddelen. Op de persoonsgebonden kaart stond naast de naam van het gezinshoofd ook vermeld voor hoeveel personen de rantsoenen bestemd waren. Om fraude te vermijden moest de klant naast de rantsoenkaart ook zijn ‘eenzelvigheidskaart' (soort identiteitskaart) meebrengen.

Naast de bevoorrading in voedingwaren, kleding en brandstoffen zorgde het NHVC ook voor andere hulp. Zo werd de 'Volkssoep' en de kindervoeding gesteund, de hulp aan familieleden van militairen en oorlogswezen en de hulp aan werklozen. Het Comité hielp ook daklozen, vreemdelingen en oorlogsinvaliden. Tenslotte patroneerde het Comité de coöperatieven voor leningen, goedkope woningen, de strijd tegen de tuberculose, de wederopbouw van woningen en het opsturen van voedselpakketten aan krijgsgevangenen.

De realisatie van de doelstellingen van het NHVC was grotendeels afhankelijk van de gedrevenheid en eerlijkheid van zijn medewerkers. Ondanks de goede bedoelingen was er veel sluikhandel en gesjoemel. Fraude met prijzen of aantallen, het begunstigen van een kennis of het achterhouden van levensmiddelen om op de zwarte markt te verkopen waren enkele van die wanpraktijken. Elk comité kreeg regelmatig een inspectiecommissie over de vloer. Na een negatief advies werden bepaalde leveringen geschorst omdat sommige lokale afdelingen zich niet aan de afspraken hielden. De goede wil van het controlecomité ten spijt, bleef fraude inherent aan de werking van het NHVC.
Naast solidariteit en hulp uit binnen- en buitenland, waren er ook de problemen met de bezetter, de prijsstijgingen, de smokkel en allerlei andere misbruiken.

Organisatie van de provinciale, gewestelijke en plaatselijke comités

De werking van het nationaal hulp- en voedselcomité gebeurde naar de behoeftige bevolking toe via provinciale, kantonnale of regionale comités en plaatselijke comité's (op gemeentelijk niveau).
Naast de algemene organisatie van de hulp- en voedselverdeling (naar de gewestelijk en plaatselijke comités toe) diende het Provinciaal comité ook de nodige aandacht en zorg te geven aan het toezicht en de controle van de organisatie en aan de relaties met de Duitse overheden. De Brabantse provinciale magazijnen bevonden zich te Vilvoorde (Molens de Trois-Fontaines), te Brussel (haven) en te Leuven (Molens Hungaria), waar de goederen per binnenschip of per trein werden aangevoerd uit de Verenigde Staten via de haven van Rotterdam.
De provincie Brabant, met uitzondering van de toenmalige Brusselse Agglomeratie, was verdeeld in 19 kantonnale of regionale comités. Opwijk en Mazenzele behoorden tot het gewestelijk comité Asse (in totaal 45.500 inwoners). Opwijkenaar Louis Lindemans was lid van dit Comité. Op 12 november 1914 was hij aanwezig bij de oprichting, maar aanvaardde het hem aangeboden voorzitterschap niet. Hij stelde Jos. De Donder voor als voorzitter. Te Asse was er ook het regionale depot ingericht. De taak van de gewestelijk comités was het Provinciaal Comité te helpen bij de organisatie voor een rechtvaardige verspreiding van de hulp en het voedsel en de correcte toepassing van de geldende regels. Elke zaterdag vergaderde men in Asse en verdeelde er de zendingen van het NHVC over de verschillende dorpen.
De plaatselijke comités waren meestal opgericht vanuit het gemeentebestuur. De structuur, werking en naamgeving van die comités was verschillend per gemeente. De leden ontvingen geen vergoeding. In vele (kleinere) lokaliteiten verzorgden de leden van het plaatselijk comité zelf de bevoorrading en de verdeling van de hulp. Maar door de langdurige situatie en de uitbreiding van de taken diende er personeel ingezet te worden. Eind 1918 beschikte het geheel van de Brabantse comités over 5.116 leden, 1.0491 bedienden en 6.607 werkmannen.
Naast de nieuwe gemeentelijke comités bleven de bestaande hulpinstellingen overeind, vooral de Burelen van Weldadigheid en de Burgerlijke Godshuizen (de voorlopers van het OCMW). Tot slot ontplooiden heel wat private instellingen een hulpverlenende functie, zoals het Sint-Vincentius a Paulo-Genootschap, dat voedsel en kledij verschafte aan de noodlijdenden.

Opwijk

Het Hulp- en voedingscomité van Opwijk

In zijn Geschiedenis van Opwijk (1937-'39) schreef Jan Lindemans: 'Een ander aspect van de oorlogsjaren is de werkzaamheid van het plaatselijk Hulp- en Voedingcomité dat, in samenwerking met het Nationaal Comité en de Amerikaanse « Commission for Relief in Belgium », de bevoorrading van de bevolking ter harte nam, steun verleende aan werklozen en noodlijdenden. Dit comité kwam hier, zoals elders, tot stand in November 1914, onder voorzitterschap van Al. Ant. Lindemans. Het was gevestigd in de «Waag»: het was dus daar dat men de mensen zag aanschuiven met hun velerlei kleurige kaarten om de meest verscheidene eetwaren (vele tot dusver onbekende bij onze landse bevolking!) te bemachtigen. In Februari 1916 kwam daar nog bij het Werk der Zuigelingenverpleging en Melkverschaffing aan kinderen, waardoor zoovele jonge levens gered werden.'

Het plaatselijk Hulp- en Voedingscomité van Opwijk was samengesteld uit voorzitter Louis Lindemans (provincieraadslid), secretaris Petrus De Block (schepen), schatbewaarder Jozef Vereertbrugghen (veearts) en leden Jozef De Smedt (brouwer), Jozef Van Malderen (gemeenteontvanger), Victor Rombouts (politiecommissaris). Later werd het aangevuld met de afgevaardigden van de geëvacueerden R. Drouard (bediende) en V. Provost. Als lokalen gebruikte men de waag en ook het huis van ‘Miksken'.

Eind oktober 1914 had de gemeente al 9.000 frank uitgegeven als vergoeding aan de bloedverwanten van de soldaten onder de wapens. De betalingen waren echter al drie weken opgeschorst zijn, bij gebrek aan fondsen. Men besliste een oproep te doen om geld te bekomen. Petrus De Block, Jozef Wynants, Jozef Van Malderen, en Adolf Heyvaert maakten deel uit van een commissie om de lijsten van de rechthebbenden te herzien. De werklozen ontvingen op de negen eerste oorlogsmaanden 60.150 fr., waarvan 6000 fr.

Op 25 februari1915 stuurde het schepencollege, in naam van het gemeentebestuur, een brief met dankbetuigingen aan den heer Minister der Verenigde Staten van Amerika: 'Mijnheer de Minister, in de naam van de gemeenteraad en van gans de Opwijkse bevolking, achten wij het een volstrekte plicht U.E. onzen innigste dank te uiten, voor al het goede dat het Amerikaanse Consulaat ons tot heden in deze droevige omstandigheden heeft bewezen. Wij bedanken U.E. insgelijks voor al de milde giften die wij door de tussenkomst van Amerika voor onze armen en voor de bewoners van afgebrande huizen hebben ontvangen. Zonder uwe edelmoedige tussenkomst had onze diepbeproefde bevolking nog groter gebrek aan levensmiddelen, kledingstukken en andere behoeften geleden'.

Het aantal personen die hulp ontvingen bedroeg in Opwijk tussen de 30 en 40% van de inwoners.
Er waren hier, zoals op vele plaatsen, mensen die een zekere afkeer hadden van het (plaatselijk) hulp en –voedselcomité, omdat zij die meenden onterecht behandeld en bediend te worden.

Het comité werkte in nauw overleg met de gemeente. Samen zorgden zij voor de vergoeding aan de familieleden van gemobiliseerde soldaten en van krijgsgevangenen, voor de voedselhulp aan de noodlijdenden en voor de ondersteuning van de werklozen. De gemeenteontvanger betaalde regelmatig elke vrijdag de vergoeding aan de vrouwen en kinderen van de Opwijkse soldaten (1,25 Fr voor de vrouw en 0,50 Fr per kind). Geleidelijk ontstonden er dan nog speciale acties ten voordele van jonge kinderen en moeders, van schoolkinderen en van teringlijders. Naast de inwoners van de gemeente steunde men ook de vluchtelingen, die in juni 1917 en op het einde van de oorlog in Opwijk verbleven. De gemeente verschafte een belangrijk deel van de geldmiddelen van het Comité. Zij financierde die in toenemende mate met kredieten, die tevens moesten zorgen voor de voortzetting van haar eigen werking, en die na de oorlog opgelopen waren tot ca 250.000 fr.

Het frontblaadje De Stem uit Opwyck schetst een levendig beeld van de werking van het comité:

Het magazijn en de winkel van het plaatselijk Hulp- en Voedingscomité van Opwijk is dus gevestigd in de Waag. Zondags na de hoogmis bij 't gerinkel van de bel, roept de champetter wat er binst de week te krijgen is. De waren worden verdeeld en verkocht volgens de behoeftens van elk huisgezin. Aan de Waag staat het dan vol: karrekens, kruiwagens, waarnevens bassende honden; langsheen de muur een rij komerende vrouwen met zakskens onder den arm. 1000 kalanten en dringen mijnheer ! De zakskens waarin men het meel moet halen, worden in Amerika duur verkocht als souvernier; ook stikken kinderen en meisjes spreuken op die zakskens b.v. Dank aan Amerika. Groet uit Opwijck – Zij worden dollars verkocht, en dit voor 't comiteit.
Het voedingscomiteit staat onder bescherming van Amerika. Er is een kantonaal-comiteit dat alle zaterdagen vergadert en de zendingen verdeelt onder de verschillende dorpen. Het comiteit levert meel, donst, lijnmeel, maïs, gedroogde erwten, koffie, suiker, allerlei opgelegde spijzen enz. en dat aan tamelijk lage prijzen. Amerika stuurt zelfs allerhande kleedingsstukken, en veel!- De Waag is bij ons het magazijn waar alles opgestapeld wordt.

's Zondags na de hoogmis bij 't gerinkel van de bel, roept de champetter wat er binst de week te krijgen is- De waren worden verdeeld en verkocht volgens de behoeftens van elk huisgezin. Aan de waag staat het dan vol: karrekens, kruiwagens, waarnevens bassende honden; langsheen de muur eene rij komeerende vrouwen met zakskens onder den arm.

1000 kalanten en dringen mijnheer!

De zakskens waarin men het meel moet halen, worden in Amerika duur verkocht als souvenier; ook stikken kinderen en meisjes spreuken op die zakskens b.v. Dank aan Amerika. Groet uit Opwijck- Zij worden dollars verkocht, en dit voor 't comiteit-. (nr. 12, 1-5-1916)


Het werk der 'melk voor de kleine kinderen' werkt zeer goed. Dagelijks worden daarvoor ongeveer 70 lit. in de melkerij besteld. Van dat Comiteit maken deel: Mme. van den Burgemeester, van den Notaris, Mme. Lindemans, WVereertbrugghen.

Van 't voedingscomiteit maken deel bijna heel den gemeenteraad, de Commissaris, de veearts, Joz. Van Malderen en eenige werklieden. Als lokalen worden gebruikt de waag en het huis van miksken. De heer Commissaris heeft daarvan den sleutel en doet dienst als secretaris-boekhouder. (nr. 23, 15-5-1917)


De comiteiten werken als volgt: de geheele opbrengst van elk landbouwprodukt wordt, per gemeente opgenomen. Elke boer mag behouden wat hem, per kop, voor mensch en dier, toegekend wordt. Het overige moet hij afstaan aan 't comiteit aan een vastgestelden prijs. Het comiteit verkoopt dan aan de andere inwoners, tegen den inkoopprijs, de hoeveelheid waar aan ze, per kop, recht hebben. Wat er dan nog overblijft wordt door den duitsch opgeëischt. Niets mag dus buiten de gemeente verkocht worden. Sommige boeren nu verbergen een deel van hunnen oogst en verkoopen het dan

in de stad of aan de onderduimsche handelaars aan fabelachtige prijzen. De boter bv. staat 25 fr. de Kg. Doch de melkerij moet aan het Comiteit eene zekere hoeveelheid afstaan, die dan aan 9 fr. de Kg verkocht wordt. (nr. 28, 15-1-1918)


Het gemeentecomiteit verschaft vele zaken aan zeer matige prijzen om de werkende klas te helpen. Het geeft 300 gram meel per dag en alle 14 dagen een pond vet. Verder is er te verkrijgen: boonen erwten, rijst, honing, spek, enz. De hulp aan de armen vermeerdert naarmate de noodwendigheden. (nr. 29, 30-3-1918)

Het comité leverde meel, dons, lijnmeel, maïs, gedroogde erwten, koffie, suiker, allerlei opgelegde spijzen enz. en dat aan tamelijk lage prijzen. Amerika stuurde zelfs allerhande kledingstukken. Na de oorlog gaf Louis Lindemans uitleg over het toekennen van de onderstand aan de werkelozen, en de werkzaamheden van de afzonderlijke afdelingen van het lokaal Komiteit gedurende de oorlog. Hij bracht hulde aan de zusters Martia en Verona van het gasthuis voor de buitengewone diensten die zij bewezen hebben in het bereiden der volkssoep en ook aan Mevrouw Fernand Wijnants voor hare bijzondere toewijding in het werk der kindermelk.

Tot eind 1918 keerde het comité voor niet minder dan 1,7 miljoen frank hulp uit. De hulp voor voeding en verwarming bedroeg 381.984,22 fr. en de algemene onderhoudshulp 429.250 fr. Aan de werklozen werd (tot 4.11.1917) 263.259,20 fr uitgekeerd, aan de geëvacueerden 537.508,89 fr, aan verdeling van kleding 16.184,30 fr., aan schoolmaaltijden en schoolhulp 29.176,66 fr, aan het Werk van het kind 20.659 fr en aan hulp voor TBC-lijders 9.849,48 fr. Kleinere uitgaven waren er voor de Volksoep, oorlogswezen, noodwoningen, schoolhulp en algemene kosten, samen 9.346,10 fr.

Gemeentemagazijn van Opwijk

In haar zitting van 24 juni 1916 besliste de gemeenteraad van Opwijk een gemeentemagazijn in te richten. Een lokaal van het gasthuis werd gekozen als stapelplaats. De gemeente stelde chepen Petrus De Block aan als bewaker, die later werd vervangen door August Van Mulders. Men besliste ook personeel te benoemen voor de verkoop van eetwaren uit het magazijn.

In november 1915 antwoordde de gemeente aan de Zivilkommissar dat er in Opwijk een verkoopplaats voor voedsel bestond, afhankelijk van het NHVC, waar meel en koloniale waren verkocht worden, aangekocht te Brussel en Vilvoorde. Ze verkochten contant en alleen aan Opwijkenaars. De kleine winst ging naar de armen. Er was geen controle door de gemeente.

Maandelijks moest het magazijn bekendmaken welke waren er te koop waren. In augustus 1916 vroeg de gemeente 100 kg groene koffiebonen, 500 kg Amidon per maand, een rantsoen Sodakristallen, 50 kg kaas per maand, 50 dozen pudding poeder per maand, 50 dozen sardines per maand, 500 kg goede zachte witte zeep per maand, 300 stukken witte toiletzeep per maand, 50 dweilen per maand, 200 kg Sunlight zeep per maand en een levering chicorei.

Op vraag van het provinciaal hulp- en voedingscomité, besliste de gemeente in augustus 1916 ook deel te nemen aan de inrichting van de Samenwerkende Maatschappij ‘De gemeentemagazijnen der Provincie Brabant', met Pieter De Block, schepen en Frans De Smedt, raadslid als afgevaardigden. De verkoop van het suiker en andere eetwaren dat verwacht werd zou voorlopig gedaan worden door het personeel van het lokaal comité en van later door hiervoor definitief te benoemen personeel onder toezicht van het gemeentebestuur.

Provinciale en regionale controlediensten

De provinciale controleurs (Drouard en Wielant) stelden in januari 1918 vast dat het lokaal van het Opwijks comité vochtig was en dat de hulp uitbetaald werd op het gemeentehuis, ook voor de geëvacueerden. Vooral politiecommissaris Rombauts en Van Malderen stonden in voor de voedsel- en geldelijke hulp. Er werden veel fouten vastgesteld en er was weinig controle.

Er werden in Opwijk geen broodkaarten uitgereikt maar meelkaarten, in januari 1918 elke week 852 voor 3.184 personen (of de helft van de bevolking en de geëvacueerden). Nog meer personen kregen zetmeel en 90% van de inwoners konden andere winkelwaren kopen.

Volgens de controleur bestond het magazijn begin 1918 uit 3 plaatsen in de oude Waag (huidige Kattestraat). Het werd 's nachts niet bewaakt en was het zeer vochtig en geplaagd door muizen. De inventaris van de goederen was niet correct, er was geen goede boekhouding en er werden ook fouten bij de verdeling van de goederen vastgesteld. De maand tevoren was er 31.885 kg meel uitgedeeld, 396,5 kg spek, 1.176,9 kg reuzel, 732,3 kg rijst, 1.129,4 kg 'céraline', 874,4 kg haring en 187 kg vlees. De uitdeling gebeurde om de 14 dagen. De soort uitgedeelde waren verschilde nogal volgen de aanvoer van goederen. Maandelijks werden ca. 30.000 porties soep bedeeld. In juli 1918 moesten nieuwe meelkaarten afgeleverd worden en moest de samenstelling van de gezinnen gecontroleerd worden. Het comité begon dan ook zelf aan landbouw te doen. 5,26 ha werd beplant met aardappelen, wortelen, bonen en paardenbonen. Er waren in Opwijk uitzonderlijk veel fouten bij de verdeling, er was (tot juni 1918) geen controle ten huize, er waren herbergiers (die hun patent niet hadden ingeleverd) die steun kregen, er was te weinig personeel (2 deeltijdse bedienden) en geen plaatselijke controleur (later Coppens) maar straffen of andere sancties volgden er nooit.

Volkssoep

Vele gemeenten begunstigden ook het Werk der Volkssoep. Een lokaal comité –meestal samengesteld uit vrouwen- concentreerde zich op het maken van soep zowel voor betalende als hulpbehoevenden.
Iedere middag werden talloze rantsoenen uitgereikt. Vele kinderen konden overleven dankzij de soepbedeling. In Opwijk werd de volksoep ingericht (na maart 1916). Het hulpcomité bestond uit de voorzitter Petrus De Block (schepen), ondervoorzitter Emiel De Coster, secretaris-schatbewaarder A. Van Mulders (bediende) en de leden J. De Smedt (advocaat), Louis Lindemans (provincieraadslid) en Victor Rombouts (politiecommissaris). In 1918 was de gemeente van plan om grond aan te kopen voor het kweken van groenten voor de Volkssoep. Er werd hiervoor nog maar eens een commissie opgericht met als leden Emiel De Coster, Pieter De Block en Jan Vereertbrugghen. Er waren in Opwijk meer dan 500 en 1999 gebruikers van de volkssoep (provincie).

Schoolmaaltijden

In maart 1918 kregen de schoolkinderen een koek en een extra portie meel. In 4 scholen werden er beschuiten uitgedeeld. De volkssoep zorgde ook voor soep op de scholen.

Werk van de aardappelschil

De Samenwerkende Maatschappij 'Werk der aardappelschil' uit Antwerpen kreeg in mei 1916 van de gemeente de toelating om – ten bate van hun vaderlands en menslievend werk voor steun aan oorlogswezen en krijgsinvaliden. - in Opwijk, langs de gemeentebanen, wilde vruchten, zoals beukennoten, eikels en wilde kastanjes te verzamelen. Later zegde de gemeente dat er in Opwijk bijna geen bomen waren of bossen waarin men deze vruchten kan vinden. Langs de banen stonden vooral olmenbomen. In juli 1916 was het de Zivilkommissar die vroeg om een vrouw te vinden om kernen te verzamelen, maar er kon niemand voor gevonden worden. Toch werden een maand later wel 20 ½ kg 'oogstkernen' aan de Duitsers afgeleverd.

De werking van de Conferentie van Sint-Vincentius a Paulo

De verslagen van de Opwijkse Conferentie van de H. Vincentius a Paulo tijdens en na de oorlog, bij jubilea, geven een levendig beeld van de materiële problemen tijdens de Grote Oorlog. De oorlog was een tijd waarop velen dachten dat ze bij gebrek aan erkend burgerlijk gezag, alles doen mochten. De nood was daarbij soms prangend. Maar arm en deftig zouden ook samen wonen, besloot onze Conferentie. De Conferentie bereikte maar een zeer klein getal gezinnen en zo ontsnapte de grote massa der door het Comité ondersteunden aan hun invloed. In 1914 was de Conferentie zeer bedrijvig met wekelijks bezoek ten huize en ondersteuning van 160 armen door 26 werkende leden. Maar haar middelen waren onvoldoende om het sterk groeiend aantal arme gezinnen te helpen. Er werd samenwerking gewenst en beproefd met het lokale Hulp- en voedingscomité, dat veel meer middelen had. Overigens vond het plaatselijk Comité in de werkende leden zijn beste en trouwste helpers. De Conferentie ondersteunde dan alleen nog 'schamele armen' die niet durfden of wilden klagen, en zieke armen van huishoudens met talrijke kinderen. Ze gaf ook toelagen aan de Kindermelk en andere bijzondere werken. In 1915 kon ze in Brussel een grote aankoop doen van kledingstukken, aan zeer voordelige prijzen: 100 broeken, onderbroeken, slaaplijven, kinderkleding, 700 paar kousen, dekens, samen voor ca. 4000 fr. Ze verdeelde de kleding tussen meer dan 200 huisgezinnen. Ook bekostigde ze grotendeels de kleding van arme eerste communicanten en vormelingen.

De geldmiddelen van de Conferentie kwamen vooral van de algemene omhaling door de werkende leden in al de huizen der gemeente. De opbrengst steeg van 1954 fr. in 1914 tot 2905 fr. in 1918. De giften in natura (vnl. aardappelen) verminderden van jaar tot jaar. In 1915 waren er nog 20 zakken en kon men nog aan lage prijzen 150 zakken aankopen; in 1916 slechts 4 zakken!

Op de algemene vergaderingen gaf de voorzitter uitleg over stoffelijke onderstand, namelijk over uitgedeelde kledingstukken en beddengerief. Hij sprak verder over kindersterfte, over degelijke kindervoeding en over het werk De Kindermelk. In 1918 hadden een honderdtal kinderen (gemiddeld 50) van dit werk tot genoten. 13.859 liters melk waren uitgedeeld voor een waarde van 3.679,30 fr. (1/3e bekostigd door de Gemeente 2/3e door het Nationaal Comité). Van de 100 kinderen waren er slechts 2 gestorven. De Breikamer kocht breiwol en schonk ze aan onze armen om ze te verwerken. Maar, spijtig genoeg, alle huismoeders kenden de kunst van breien niet of moesten uit werken gaan. Voor de prijs der breiwol kreeg de Conferentie mooi en warme afgewerkte stukken als kousen, sjaals, pull-overs, mutsen, handschoenen, combinaisons, e.d.m.

Zie ook de afzonderlijke bijdragen Conferentie van Sint-Vincentiusgenootschap a Paulo Opwijk.

Mazenzele

Het Hulp- en voedingscomité van Mazenzele

Het comité was samengesteld uit voorzitter Octaaf De Smet, pastoor, secretaris F. De Cock, landbouwer, schatbewaarder Emiel Esselens, landbouwer en gemeenteraadslid, leden F. De Smedt, landbouwer, J. De Vidts, landbouwer en gemeenteraadslid, E. Verdoodt, landbouwer en gemeenteraadslid en A. De Smedt, landbouwer. In 1917 werd het aangevuld met de afgevaardigden van de Belgische geëvacueerden, dokter M. Bevernage en van de Frans geëvacueerden, werkman C. Prunez. Gemeentesecretaris Henri Van de Velde stelde de verslagen op. In mei 1918 werd hij vervangen door hoofdonderwijzer Louis Berchman. Later kwamen ook Louis Esselens, landbouwer, Joannes de Bets, Leonard Verdoodt, landbouwer, en Frans De Brandt in het comité.

Het Comité was verplicht regelmatig alle weken te vergaderen en een verslag der zitting opzenden naar het provinciaal Comité. Bij de aankomst van de koopwaren moesten ze het gewicht controleren en de fouten meedelen. De uitdeling der voedingswaren moest om de veertien dagen op gestelde dagen en uren gebeuren, tenminste als de goederen wel gebracht werden. Personen die steun ontvingen kregen een boekje waarin de hulp werd opgetekend.

Het lokaal van de voedselhulp was eerst in een niet aangepast lokaal van de weduwe Desmedt, later een apart gebouwtje bij de boerderij van Emiel Esselens in de Lepelstraat.

Op 22 februari 1915 schreef de gemeente aan de consul van de Verenigde Staten een dankbrief voor de ontvangen voedselhulp: 'Le conseil communal, réuni en séance extraordinaire, a décidé d'exprimer ses plus vifs remerciements en son nom et celui de ses habitants au gouvernement Américain, pour son généreux appui, à procurer l'alimentation si nécessaire à notrie patrie éprouvée'.

De vluchtelingen in Mazenzele kregen hetzelfde rantsoen levensmiddelen als de inwoners. Van in het begin werden 500 gr. vroege aardappelen per persoon per dag bezorgd. Daarna nog 60 kg. aardappelen tegen 20 fr. per 100 kg. In september 1917 is dat 90 kg aardappelen per persoon voor de rest van het jaar. Enkele vluchtelingen werden onderhouden door het huisgezin waar ze verbleven.

Het aantal personen die hulp ontvingen bedroeg in januari 1917 al 1.076 of 194 gezinnen (één zesde van de bevolking). Bij de komst van de geëvacueerden steeg het aantal in augustus 1917 tot 1.248 (of 234 gezinnen). Daarna bleef het gans de oorlog stabiel. Het aantal huishoudkaarten bedroeg 234. 594 personen konden spek en reuzel bekomen en 1.236 andere winkelwaren.

De werklozen waren verplicht zich tweemaal per week aan te bieden met hun boekje. Vanaf eind mei 1917 zou het Comité werk verschaffen, en wel met het kuisen van de grachten en het gelijkmaken van wegen en banen. Werklozen, die verzuimden de hun opgelegde taak te volbrengen, zij die aan kansspelen meededen, of die na 20 uren nog in de herberg bleven, werden streng gestraft. Frans en Jan Vereman kregen vrijstelling van straf omdat ze sedert geruime tijd niet meer met 'Anker en Zon' speelden.

Een vluchteling die in de gemeente verbleef en vertrokken was naar Leuven, schreef dat men er slechter leefde dan in Mazenzele, waaraan hij goede herinneringen bewaarde en waar wel voldoende aardappelen te krijgen waren.

In juni 1916 werd het rantsoen meel op 300 gr. per persoon gebracht. Een verhoging tot 350 gram zat er niet in. Het meel moest dan verkocht worden aan 0,4721 fr per Kgr. Zieken en ouderlingen kregen 5% van het meel onder vorm van witte bloem.

Tot eind 1918 keerde het comité niet minder dan 243.000 fr frank hulp uit. De hulp voor voeding en verwarming bedroeg 53.662,52 fr. en de algemene onderhoudshulp 50.350 fr. Aan de werklozen werd (tot 4.11.1917) 24.705,50 fr uitgekeerd, aan de geëvacueerden 161.852,94 fr, aan verdeling van kleding 16.184,30 fr. en aan schoolmaaltijden en schoolhulp 7.504 fr. Kleinere uitgaven waren er voor de Volksoep, het Werk van het kind, TBS-hulp, gratis kleding en algemene kosten, samen 3.493,19 fr.

Het gemeentemagazijn stond onder de leiding van Jan Michiels (sedert 19?? gemeentesecretaris), Emiel Michiels (gemeentehouder), Jan Timmermans (veldwachter), Joanna De Ridder landbouwster) en Joannes De Vlieger (landbouwer). Het gemeentemagazijn was aangesloten bij de Samenwerkende Magazijnen. Het was eerst voorlopig gevestigd in het gemeentehuis. De hoofdonderwijzer Henri Van de Velde werd aangesteld als bewaker. Het magazijn werd later overgebracht naar het huis van …. aan de Steenweg.

Controle

De regionale controle op de werking van het Hulp- en voedingscomité van Mazenzele had heel wat bemerkingen. De inspecteurs Wielant en Durard merkten op dat er slechts twee actieve leden waren in het comité, nl. de pastoor en Emiel Esselens. Inspecteur J. Pladel merkte in oktober 1915 op dat bij de 4 leden van het comité van Mazenzele alleen Emiel Esselens de meerderheid in de gemeenteraad vertegenwoordigde. De gemeente betaalde niet de voorziene 1/3e van de hulp. De lijst van de werklozen ontbrak en er waren nog veel fouten bij de uitkering van de hulp. In april 1916 werd aan 73 gezinnen hulp in geld uitbetaald in een klas van de meisjesschool. Herbergiers werden uitgesloten. De gemeente betaalde nog altijd niet. In juli 1916 merkte controleur Rouvre op dat de Hulp A (voedsel) gebeurde met bonnen van 0,50 fr of 0,25 fr, die konden gebruikt worden bij plaatselijke winkeliers. De hulp B (steun in geld) werd beheerd door de gemeenteontvanger, die in Asse woonde. Er werden nogal wat fouten vastgesteld, ook voor de hulp C (werklozen). In juli 1916 kregen 57 gezinnen voedselhulp, onder vorm van bonnen van 0,50 fr. In september 1916 moest de lijst voor de voedselhulp herzien worden en ook voor de werklozen was er meer controle nodig. Vanaf december 1916 waren de voedselbons geldig zowel bij lokale winkeliers als in de winkel van het comité. In maart 1917 werd de voedselhulp ook gegeven met bonnen van 1 fr fr. In april 1918 moesten tegen de familie Vereman maatregelen genomen worden. De weduwe schonk in het geheim drank, haar zoon Frans smokkelde waren naar het Etappengebied en de inwonende wezen Vermoesen (16 en 17 jaar) hadden op middernacht een schandaal veroorzaakt in de danszaal van Frans Vereman.. Bakker Timmermans bakte het brood tegen 12 fr per 100 kg. Bij de voedsel hulp controleerde de veldwachter de vermogens van de families en kreeg hiervoor 5 fr per maand. Smokkelaars van voedingswaren werden van de hulp uitgesloten.

Na de oorlog, in februari 1919 ging de hulp ging verder voor 50 gezinnen (226 personen) en er waren nog 12 gezinnen vluchtelingen.

Volkssoep

Het hulpcomité voor de volkssoep had als voorzitter Octaaf De Smedt, als secretaris-schatbewaarder Emiel Esselens, en als leden F. De Smedt, J. Vereertbruggen, Carolus Van der Straeten en J. Sablon. Bij de aankomst van de geëvacueerden in 1917 kocht men voor 400 fr een speciale soepketel. Er moesten ook steenkolen gekocht worden voor het koken van de soep. De soep werd uitgedeeld in een (te) klein gebouwtje op het kerkplein. Leo De Nil scheef hierover: ‘De bedeling van voedingswaren en soep gebeurde in de woning van De Cock en Vereertbruggen (later Gust Coeck) waar nu Miel Wille gebouwd heeft'. Hij voegde er aan toe dat oorspronkelijk de woonst 'het soepkot' werd genoemd'.
Men betaalde met soepkaarten. Een portie soep koste 0,12 fr. Volgens de provinciale controleur was de volkssoep niet vet genoeg: 240 liter water met 10 kg bonen, 5 kg maïsmeel, 1 kg uien en 2 kg reuzel. In augustus 1917 werden 6.528 gratis en 704 betalende porties volkssoep uitgedeeld. De kokkin was juffrouw Deridder, geholpen door jonge meisjes van de geholpen families. In december 1918 verwerkte men in de soep 38,5 kg spek verwerkt, 22 kg reuzel, 5 kg gerstmeel, 178 kg ander meel en 47 kg bonen voor 5.151 rantsoenen (waarvan 1.372 voor geëvacueerden). Men stopte met de volkssoep eind januari 1919.

Schoolmaaltijden

De schoolsoep zou in juli 1916 georganiseerd worden. In november 1916 werd gestart met de schoolmaaltijd. Ze bestond uit een snede brood met reuzel. De schoolmaaltijd werd na de vakantie (1917) gratis voor alle kinderen. De kinderen kregen dan één biscuit Delacre, die om 9 ½ uur gegeven wordt. In september 1918 was er een probleem met de schoolkoeken, die in kapotte kisten toekwamen. Alleen hulpbehoevenden kregen de koeken nog gratis.

Kindermelk

Bij de 'Goutte de lait' (kindermelk) werd dagelijks 1 liter melk gegeven aan 8 kinderen van minder dan 2 jaar. 7 kinderen kregen 1 liter melk per dag tegen 0,25 fr.


Zie ook het hoofdstuk 3) Wereldoorlog I (pag. 7-9) van de bijdrage Enkele sprokkels over werken van barmhartigheid in heden en verleden in Opwijk en Mazenzele, door Jules Van de Velde, in HOM-tijdschrift 2007-2008-1, pag. 6-9.


Zie ook de afzonderlijke bijdrage Hulp- en Voedingskomiteit van Mazenzele - Verslagen van de vergaderingen 1916-1918.


www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-