WO I - Het culturele en maatschappelijk-sociaal leven. De bezetting en de regels opgelegd door de bezetter hinderden het culturele en maatschappelijk-sociaal leven in Opwijk en Mazenzele. Honderden jonge mensen waren aan het front of gevlucht naar het buitenland. Voor de meeste inwoners was de horizon dus versmald tot de grenzen van de gemeente: alleen de bezetter genoot bewegingsvrijheid. De gemeenten regelden, zoals in vroeger eeuwen, vrijwel het gehele openbare leven. Getuigenissen uit de tijd van de bezetting beschrijven alle hoe benauwd plaatselijk het leven opeens was geworden. Voor vele activiteiten moest men vooraf een toelating vragen aan de Duitse bezetter. Bovendien werd het Duitse uur ingesteld met een zomer- en een wintertijd. Door de opeising van auto’s, fietsen, paarden en karren was het moeilijker zich te verplaatsen. Voor elke verplaatsing moesten Passierscheine worden aangevraagd. Men had paspoorten nodig om van het gouvernement-generaal naar het Etappengebied te mogen en omgekeerd, wat het gewone verkeer in vele streken geheel ontregelde. Tot overmaat van druk werd in 1917 heel bezet België verplicht te verduisteren. Bibliotheek Veel meer dan vroeger zetten de Belgen zich aan het lezen, een ontwikkeling die na de oorlog zou doorzetten en waar Comité en Commission met forse subsidies aan bibliotheken het hunne bijdroegen. Opwijk Op 30 maart 1915 schrijft het Opwijks gemeentebestuur aan de voorzitter van het Burgerlijk Duitsch Bestuur der Provincie Brabant te Brussel: 'Als gevolg van uwen brief van den 25 der maand Meert n° 8501 4e Dom., hebben wij de eer de hierbijgevoegde statistiek, behoorlijk ingevuld, te laten geworden, aangaande de openbare volksboekerij onzer gemeente.' In juni 1915 antwoordde de gemeente Opwijk aan de voorzitter van het Duitse Burgerlijk Bestuur dat er in Opwijk geen andere volksboekerijen waren dan die in de gemeenteschool. Deze bibliotheek telde slechts 30 boeken, die per jaar elk zesmaal werden uitgeleend. Verenigingen Men kan aannemen dat de werking van een aantal verenigingen en maatschappijen van onze dorpen tijdens de oorlog door de omstandigheden op een (erg) laag pitje stond of helemaal opgeschort werd. Wellicht betekende de oorlog ook de doodsteek voor een aantal culturele, maatschappelijk, sociale of sportverenigingen. Enkele verenigingen, die omwille van hun opdracht of doelstellingen aansluiten bij het inzicht van het algemeen of hoger belang van een grote doelgroep in de context van WO I, wensen wij toch even nader toe te lichten. Sint-Pietersgilde
Mazenzele Op 22 februari 1918 deelden de burgemeester en de schepenen van Mazenzele aan het publiek mee dat Leonard Verdoodt, landbouwer, voorzitter van de Maatschappij Sint-Pieter, een vraag ingediend had tot verplaatsing der wip, staande op haar eigendom, gehucht Dries, wijk A, nrs. 353, 354A, 354C, 354H, 355A, 356K en 354B. 'Reclamatiën tegen voormelde verplaatsing zullen binnen de 15 dagen ’t zij schriftelijk, ’t zij mondeling geworden aan de schepenraad gelast met het onderzoek van het PV, gesloten 11 Maart 1918'. Sint-Vincentiusgenootschap Opwijk De sociale werken van het genootschap werden tijdens de oorlog grotendeels overgenomen door het Hulp- en voedingscomité. Het genootschap werkte samen met het comité. Omdat 3 leden als soldaat aan het front waren, bleven er slechts 22 werkende leden over. Het genootschap bleef elke dinsdag vergaderen in de Waag en organiseerde 5 algemene vergaderingen (ook voor de 213 ereleden). Omdat het Hulp- en voedingscomité voor alle materiële noden instond, kon het Genootschap (met een aparte boekhouding voor 2 à 3.000 fr per jaar) alleen bijkomende hulp verlenen aan eerst 100 gezinnen, die maandelijks of wekelijks bezocht werden. De gezinnen die al door het Hulp- en voedingscomité gesteund werden, mocht men niet meer steunen, waardoor het aantal geleidelijk daalde tot 20. Men beperkte zich tot het bezoeken van zieke armen, die van het teringlijdersfonds niet konden genieten, en van enige huishoudens met veel jonge kinderen, waar natuurlijk meer nood heerste. Verder ondersteunde men ook, in ’t bedekt, enige schamele armen, deftige lieden die nood hadden en niet durfden of wilden klagen. De officiële liefdadigheid deed veel op stoffelijk gebied, maar niets op zedelijk, op geestelijk, op godsdienstig gebied. Het scheen zelfs dat ze zich niet op dat terrein mocht wagen. Op de jaarlijkse feestdagen woonden een honderdtal leden van het genootschap in de kerk de mis bij en in de Sint-Pauluszaal de algemene vergadering. Enkele uittreksels uit het Verslag over de werking in Opwijk tijdens de oorlogsjaren voor de algemene jaarlijkse vergadering van 10 augustus 1919 in Asse, door voorzitter Louis Lindemans: Die vergaderingen, - schier de enige publieke vergaderingen die wij, ondanks het verbod van de Duitse bezetting, konden houden, waren telkens voor de Conferentie een gelegenheid het beste deel van het volk op de hoogte te houden van de algemene toestand, van de algemene noodwendigheden, en in droeve tijden, de gemoederen op te beuren, te versterken. De 4 jaarlijkse vergaderingen werden gedurende de oorlogsjaren tamelijk wel bijgewoond. Een 100tal leden, soms meer, soms min, waren doorgaans aanwezig. Bijzonder de vergadering van Kerstmis was altijd talrijk. Zoo konden wij in die algemene vergaderingen, conferentiën, voordrachten geven over de Voeding der Zuigelingen (Kindermelk), over de bestrijding van den woekerhandel, over solidariteit en mensenliefde – over het herbergen van vluchtelingen en vreemdelingen. En telkens, elk der 4 oorlogsjaren, op Kerstmis, terwijl enige stappen van daar, de Duitsers, rond hun kerstboom Weinacht vierden met hese dronken stemmen schreeuwden voor hun Keizer, juichten wij onze koning toe…, hem, die ginder achter de IJzer, tussen onze jongens, op de eerste lijn stond, hem die in zijn diepbeproefd hart toen gans het Belgische volk sloot. Albert, den welbeminde, den edelmoedige, den onversaagde, den grote, groot en hooggeprezen tussen alle koningen der aarde! Zie ook de afzonderlijke bijdrage Conferentie van Sint-Vincentiusgenootschap a Paulo Opwijk. Sint-Vincentiusgenootschap Mazenzele Dit genootschap staakte zijn activiteiten tijdens de oorlog. De Katholieke
Volksbond
(1) In het rekeningenboek zien wij nog enkele uitgaven voor 1915 en 1916, o.a. huur van de zaal, toelage Toneelbond (Tooneelkring van de Sint-Pauluszaal, waarvan onderpastoor Isidoor Walgrave regisseur was), afkorting van piano, soldatenbrieven,… Pas een half bestaande voor den
oorlog had de volksbond reeds diep wortel geschoten en kon hij op een
degelijke inrichting en verscheidene flink werkende onderafdelingen bogen.
Het bureel van raadgeving en dienstbetoon o.a. had reeds op een 100 tal
vragen een gunstige oplossing gegeven. De Opwijkse Studentenbond ‘Willen. Werken. Winnen’ (2) Bij het uitbreken van de oorlog werden verschillende studenten gemobiliseerd. Op initiatief of voorstel van oorlogsvrijwilliger Paul Lindemans gaven Louis Geeurickx, Aloïs De Smedt, Jan Buggenhout († 1918) en Eugeen Van den Broeck 32 nummers van het frontblaadje De Stem uit Opwijck uit. In Opwijk bleef het twee jaar stil in de studentengilde. Op 22 augustus 1916 in het derde oorlogsjaar vergaderden enkele studenten in het salon van onderpastoor E.H. Van Gestel. De verslaggever noteerde: 'Waren wij, te oude kinderen van een te nieuwe wereld, uit de twintigste vrijheidseeuw verbannen en de negentiende salon- en cénacle-eeuw ingejaagd, vergaderden wij, uit vrees voor vervolging en onraad, evenals de eerste christenen of eerste Vlaamschgezinde studenten in verdoken krochten en verholen schuilplaatsen, wij zaten in alle geval goed en veilig in het gezellige salon van den E.H. Van Gestel. ... ‘t Is dus twee jaar geleden dat de algemeene Godsvrede tusschen alle partijen des lands werd gesloten en dat wij, op raad van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond, het Vlaamsch werk op zij legden ...; twee jaar is het geleden dat er zoovelen uit ons midden heengingen, de eenen om den vrijheids- en onafhankelijkheidsoogst te pikken, de anderen om de gevelde halmen op dat vaderlandsch heilig veld te lezen; twee jaar is het geleden dat de Vlamingen, die zich op het woord van hunnen edelen en geliefden koning den slag der Gulden Sporen herinnerden, als leeuwen rond Luik hebben gedanst en getoond dat zij, Belgen, hun bloed veil hadden voor hun Vaderland ... en gebrandmerkt werden door kortzichtige franschgezinden, uitgekraaid werden voor pangermanisten en duitschgezinden door kleingeestige franschgezinde gazetopstellers, ... en sinds twee jaar paart zich nu nog met den spot van enkele Waalsche hanen de minachting onzer regeering,!' Het bestuur van de bond bestond nu uit voorzitter Constant Lindemans, schrijver Felix Buggenhout en penningmeester Benoit De Geest. Felix Buggenhout gaf een overzicht van de Vlaamse zaak: 'de Walen roepen op tot bestuurlijke scheiding en samensmelting met Frankrijk la mère-patrie. De jonge Gentse utopisten ontstaan en hun orgaan De Vlaamsche Post, de activisten met hun moederorgaan De Vlaamsche Stem en de passivisten met hun orgaan Vrij België. Het Vlaams wordt misprezen in het leger. Naar het getuigenis van oud-voorzitter Jan (Van Malderen) draait het Vlaams werk sinds enige maanden goed aan het front. De Vlamingen zullen na de oorlog een nationale partij moeten vormen en een zuiver nationalistische politiek moeten voeren.' De vergadering van 29 oogst 1916 gaat door in '‘t museum' van het pensionaat Lindemans. Constant Lindemans geeft een overzicht van twee verlopen oorlogsjaren. Hij leest voor uit Vlaamsche beweging en vaderlandsliefde van Fr. Van Cauwelaert. De voordrachten van de studenten stonden in het teken van de oorlog met o.a. '‘t IJzerslijk' van Cyriel Verschaeve en 'De stervende soldaat' van Karel Van den Oever. Eigen werk was er o.a. over:
Vlaamse en anti-alcoholische beweging, het slagveld, Dante en zijn Divina
Comedia en de vlucht des tijds. Constant Lindemans dichtte o.a. zijn:
Humoresken en Miniaturen, Cecilia, Dood en leven en O stervend, o levend
Landeke. In 1917 sloten E. De Nil, R. Van Lysebeth, Louis De Hertogh, Frans De Geest, Jan De Roy en L. De Backer aan bij de studentenbond. Deze was ook talrijk vertegenwoordigd in de zielemis voor de 'oorlogsheld P. Janssens'. De voorzitter las het protest voor der zelfstandig gebleven Vlamingen aan 'den zoogezegde Raad van Vlaanderen'. Midden 1917 verbood de geestelijke
overheid de Vlaamse studenten voortaan nog te vergaderen. Het eerstvolgende verslag dat opgetekend staat in het verslagboek is dat van de Voorbereidende bestuursvergadering op woensdag 10 december 1920. Vrouwengilde van Opwijk (3) Op woensdag 9 januari 1918 werd de Christene Vrouwengilde opgericht door onderpastoor J. Van Gestel, Jan Lindemans en Paul De Vuyst (directeur-generaal van het ministerie van landbouw). Zij was dan een afdeling van de 1911 opgerichte Belgische Boerinnenbond, die op zijn beurt een onderdeel was van de overkoepelende Boerenbond. De doelstellingen van de nieuwe vereniging, op maatschappelijk, sociaal, godsdienstig en cultureel vlak, stonden in grote trekken duidelijk vermeld op de uitnodiging van de stichtingsvergadering. Eén der grote bezielers, van bij de stichting, was juffrouw Marie Lindemans. De stichtingsvergadering had plaats in de zaal van de Katholieke Volksbond (de huidige Sint-Pauluszaal). Op deze vergadering hield Jan Lindemans –'als praktische proeve'- een voordracht 'Hoe men bij de kinderen de rechtzinnigheid moet aanleren'. De uitnodiging voor de stichtingsvergadering van 9 januari 1918, werd onderschreven door 'het voorlopig bestuur'. Bij deze stichtingsvergadering lieten 93 vrouwen zich als lid opschrijven. Acht maanden nadien telde men reeds 237 leden-huisgezinnen. Het lidmaatschap gold voor het ganse gezin: op de uitnodiging lezen wij dan ook 'Dit programma dient als uitnodiging voor de vrouwen en dochters der aangesloten gezinnen'. Maar 'Kinderen beneden de 16 jaar (later 15 jaar) zullen streng geweigerd worden'. De uitnodiging voor de maandelijlse vergadering van woensdag 11 juli, is onderschreven door voorzitster mevr. Benoit De Smedt en juffr. Adèle Buggenhout. Zij vormden dus, rond de proost -onderpastoor J. Van Gestel-, de 'bestuurskern' van de nieuwe gilde. Reeds in 1918, dus onmiddellijk na de stichting van de Gilde, organiseerde men een wedstrijd onder de leden. Deze deed vrouwen wedijveren om voor een kleine som het smakelijkst en voedzaamst mogelijke eetmaal te bereiden. In het werkjaar 1918-’19 hanteerde men het thema 'Met naald & draad' (herstellingswerk of reparatie van kledingstukken, vervaardiging van nieuwe stukken, kant- of borduurwerk). Er waren 38 binnengekomen werken. Een voordracht over een onderwerp van godsdienstige, opvoedkundige, sociaal-maatschappelijke-politieke, gezondheids- en geneeskundige of landbouwkundige aard vormde steeds het belangrijkste punt op de agenda van elke vergadering:
Deze voordrachten werden steeds gemiddeld door een 100-tal leden bijgewoond. De verslaggeefsters van de eerste vergadering waren: Adèle Buggenhout, zuster M. Rumoldine, Marguerite Pissens, Jeanne Moens, Jeanne Lindemans, Marie Verdoodt, zuster M. Modesta, Marguerite De Smedt, Jeannette Van Mulders, Marie Baeckens, Louise Van Stappen, Anna Baeckens, Hélène Vereertbrugghen. Marie Coppens,... De gildeschrijfster stelde telkens het jaarverslag op. Op maandag 9 september 1918 had het eerste jaarlijks Gildefeest plaats. De dag begon met de Algemene Communie der Vrouwengilde, onder de 1ste mis. Het feest zelf vond plaats in de zaal van de Katholieke Volksbond (St.-Pauluszaal), om 3 uur. Hierop waren alle gildezusters aanwezig, maar ook een groot aantal uitgenodigde leden van Asse en Merchtem. Naast een gebed door E.H. Pastoor, een toespraak door proost Van Gestel, voorlezing van het verslag van vorige vergadering en van het algemeen jaarverslag en diverse muziekuitvoeringen, werd een toespraak uitgesproken door E.P. W. Maas, Jezuiet, over 'De drankbestrijding' (alhoewel het programma een 'feestrede' aankondigde over 'Moeder en Kind'). Op dit feest werd ook voor het eerst door de eigen zangafdeling 'Gloria Flori ! De Bloemencantate' van August De Boeck opgevoerd. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte : Uit andere
brieven: De pas gestichte vrouwengilde vereenigt reeds meer dan 100 huisgezinnen. De maandelijksche vergaderingen worden regelmatig en geestdriftig bijgewoond. Dagorde: 1° geestelijke lezing; 2° verslag over de voorgaande zitting; 3° mededeelingen van den proost (E.H. Van Gestel); 4° voordracht van 3/4 uurs (kwamen reeds aan de beurt: Dr Jan Lindemans, Dr Markey, Mr Hofman, Mr De Man van Peiseghem, E.H. Van Olmen van Leuven) 5° uitvoering van een koor door de zangafdeeling, die ruim 20 leden telt en waarvan Juf. Marie Lindemans bestuurster is. Den 8 Sept. wordt de Cantate 'Gloria Flori' van Gust De Boeck uitgevoerd. ‘s Anderendaags publieke uitvoering met medewerking van mannenelementen. (nr. 32, 10-10-1918). Van diverse andere bestaande culturele (en maatschappelijk-sociale) verenigingen zoals de Opwijkse harmonie 'De Volherding', de maatschappij van Nijverseel 'St.-Pauluszonen', de Mazelse zangmaatschappij 'De Eendracht', diverse (landelijke) beroepsverenigingen, kermisverenigingen,... hebben wij vooralsnog geen aanduidingen dat zij actief waren onder WO I. De meeste namen na de oorlog wel de draad terug op. In zijn oorlogsdagboek schrijft Louis Lindemans Maandag 4
November. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte : Kaart van 1 Januarie: Vandaag was er hier een klein feestje ter gelegenheit der prijsuitdeeling van de meisjeszondagschool. De zangafdeeling der congregatie zong eenige kooren, voorts droegen eenige solisten een paar liedjes voor-. (nr. 8, 1-2-1916) Jan Lindemans heeft de geschiedenis der kerk van Opwijck drukvaardig. Thans arbeidt hij aan een uitgebreide studie over de vlaamsche plaatsnamen. 'Eigen Schoon' verschijnt niet meer sedert het begin van den oorlog. Aan St Paulusstuk wordt nog voortdurend gewerkt: een nieuw bedrijf ' Jerusalem' is af; een an-der 'Rome' zal volgen. August De Boeck schrijft muziek voor nieuw bijgevoegde kooren. (nr. 25, 1-8-1917) Zangavonden De Mazelse zangmaatschappij 'De Eendracht'
ging bijna ten onder toen de oorlog uitbrak. Ook in de in 1918 opgerichte Opwijkse Vrouwengilde wordt er gezongen. Bij de oprichting stelde men dat 'eene zangafdeeling zou zorgen voor ontwikkeling van den kunstsmaak, en voor verspreiding onzer heerlijke vlaamsche liederen'. In de schoot van de vereniging kwam dan ook reeds in 1918 een aparte toneel- en zangafdeling met 20 leden. Op het jaarlijkse Gildefeest begon de vergadering met het 'Bondslied der Vrouwengilde van Opwijk' (woorden: Constant Lindemans en muziek: August De Boeck). … Onder leiding van Marie Lindemans zong men o.a. de cantates; 'Gloria Flori' van August De Boeck). Op zondag 23 (1ste kermisdag), zaterdag 29 en zondag 30 juni 1918 verzorgde de Zangmaatschappij 'Taal en Kunst' met medewerking van de 'Toneelkring' in de Sint-Pauluszaal een concert ten voordele van de Opwijkse krijgsgevangenen. Organisatie, programma, uitvoerders,...: zie aan aankondiging en toegangskaarten. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte hierover:
Uit
verscheidene brieven en kaarten. |