WO I - De Duitse bezetter in onze dorpen
Zoals in alle bezette dorpen en steden kreeg men er hier ook
soldateninkwartiering bovenop. Opwijk Op 4 oktober 1914 kwamen er 200 Duitsers met troswagens en vestigden zich aan het station en in het dorp. De officieren logeerden in de villa Wijnants ('t Kasteeltje) en het pensionaat Lindemans. Het voddenfabriek Vanbreuze werd de plaats voor een militaire bakkerij met 12 ovens. Er ontstond al direct heibel door het gedrag van sommige officieren en de beschuldiging dat de burgemeester valse inlichtingen gegeven zou hebben over het water van de bakkerij. De bakkerij vertrok al op 19 oktober 1914 per trein naar Brussel. Dan kwam een nieuwe groep Duitsers aan. Die deden huiszoekingen achter wapens en vertrokken op hun beurt op 22 november, niet zonder diefstal van bedstoelen en matrassen uit het pensionaat. Op 20 November1914 kreeg de gemeente een vaste bezetting: een afdeling Landstormmannen uit Mülheim-aan-de-Roer. 46 Duitsers logeerden in het pensionaat. De bezetting werd nog versterkt met 4 Uhlanen, die zochten naar houtdieven. De landsturmers vieren met kerstmis 1914 feest in de villa Wijnants. 's Avonds werden de kinderen verzocht rond de Duitse kerstboom te komen zingen: zij zongen uit volle borst 'De Vlaamse Leeuw'. In maart 1915 breidde het garnizoen van Opwijk uit met 14 manschappen op Nijverseel. Op 10 april 1915 werden de landsturmers vervangen door mannen uit Kreveld, die bleven. Ze waren vanaf januari 1915 ondergebracht in het pensionaat, in de gendarmerie en het huis er rechtover (Wwe Rollier-Moens). Op de geboortedag van den keizer werd de Duitse vlag op het huis van schepen De Block gestoken. 4 Duitsers braken binnen bij Joseph Wijnants en eisten eisen van de meid, die alleen thuis was, de sleutels van de wijnkelder en verder haar spaarpenningen. Op de Klei was er een bloedig gevecht tussen twee Duitsers. Beiden werden met een automobiel weggevoerd. In de 'Wache', huisjes naast burgemeester Benoit De Smedt, schoot een Duitser, bij het kuisen van zijn geweer, bijna een voorbijgangster neer. In juli 1915 werden de Duitse landsturmers weer door anderen vervangen. Hun opvolgers kwamen van Leuven met als commandant Oberleutenant Bertran, unterburgemeister von Crefeld. Deze wilde al zijn mannen in 't pensionaat Lindemans huisvesten. 50 à 60 Duitsers slopen tijdens de lessen het gebouw binnen en vestigen zich op de bovenste slaapzaal en de aanpalende kamers. Men had over hen niet te klagen: de grote slaapzaal, waar zij sliepen werd steeds rein gehouden, alsook de vestiaire, boven de kapel, die zij als leeszaal gebruikten. De grote trapzaal werd dagelijks geschuurd. Zij hielden geen lawaai en poogden de klassen niet te storen. Begin augustus 1915 vierden de Duitsers op de markt de verjaardag van het losbreken van de oorlog met militaire muziek en een toespraak van den commandant oberleutenant, maar er was niemand op straat. In september hielden ze een groot feest in de Sint-Pauluszaal. 250 Duitsers (uit Opwijk, Asse en Merchtem) met muziek trokken stoetsgewijze door het dorp naar de weide op het Heiveld. De Duitse commandant vertrok naar het front en werd vervangen door … een dominee. Met Kerstmis planten de Duitsers een kerstboom in het huis Triest en op 't Eeksken. In 1916 werden de bezettingstroepen verschillende malen vervangen. Men trof onder de bezettende troepen allerlei gasten aan: oude Badische boeren die al eens graag gaan hielpen maaien, varkensslachters die de Duitse «delicatessen»-recepten aan de plaatselijke slagers meedeelden, jonge gereformeerden die zich deden doorgaan voor Polen of Elzassers om bij de bevolking sympathie te vinden, muzikanten die konden spelen op allerlei instrumenten, kortom een dooreengemengde troep waar alle mensentypes in voorkwamen, van de verwaande lawaaimakers en brutale grootmuilen, tot de gemoedelijke sentimentelen en de naïeve onnozelaars die al eens in 't ootje genomen werden door de plaatselijke bevolking. Op enkele uitzonderingen na waren de betrekkingen van de Opwijkenaren met die lieden beleefd maar koel. Dag en nacht gingen ze de wacht op in de verlaten, vreedzame dorpstraat. Het garnizoen telde soms wel een 100-tal manschappen. Op het Eeksken waren 13 Duitsers ingekwartierd in het huis van Maria van Vissers. Het aantal Duitse soldaten die in Opwijk bleven zakte dan tot een dertigtal, meestal zieken of herstellenden. Hun overste woonde in het bareelhuisje aan het Hof ten Eeken en hield zijn bureel in de gendarmerie. 15 soldaten waren gelogeerd in de gendarmerie, anderen in de huizen van de burgemeester, naast zijn huis en 4 in de statie. Enige Duitse gendarmen verbleven in het huis waar Juul Maes vroeger woonde (op de Kloosterbaan); zij deden ook dienst in de omliggende gemeenten tot Ternat. Hun voornaamste werk was de smokkelaars op te sporen. De bewakingsposten voor het Eeksken waren te Mina's (oud huis De Ridder) aan de vroegere spoorwegovergang Eeksken-Heirbaan en in de Neerveldstraat bij Aertskens, rechtover Jannewevers. De gemeente moest instaan voor de uitrusting van de en voor de levering van een reeks producten aan de Duitse bezetters zoals petroleum en steenkolen. In het gemeentelijk archief Opwijk vinden wij tientallen 'bestelbonnen' en orderbrieven aan de gemeente , gewoonlijk op een eenvoudig stukje papier, voor diverse leveringen. Vermoedelijk met het oog op bijkomende inkwartiering van Duitse soldaten, vroeg de bezetter regelmatig inlichtingen betreffende eventueel leegstaande huizen in de gemeente. Het gemeentebestuur antwoordde steeds wijselijk dat er geen waren en dat er zelfs reeds een zekere woningnood bestond. Ook sommige gemeentelijke briefwisselingstukken illustreren de aanwezigheid en de houding van de bezettende troepen in Opwijk. Zo was de gemeente in oktober 1918 nog 365 fr verschuldigd voor de levering van een wagon steenkolen. Alle voorwerpen in de kwartieren van de bezettingstroepen waren geleverd door de gemeente. Naar het einde van de oorlog toe
wisten de Duitsers blijkbaar zelf niet meer welke troepenafdelingen er in
Opwijk gekomen waren. Zie enkele gemeentelijke uitgaande brieven hieromtrent:
nr. 180 van
20-10-1918,
nr. 242 van 30-10-1918,
nr. 245 van 31-10-1918,
nr. 256 van 01-11-1918,
nr. 257 van 03-11-1918 en
nr. 288 van 04-11-1918.
Op 11
oktober 1918, kwam er iemand uit Brussel met het nieuws dat de Duitsers zich
gewonnen gegeven hadden. Dadelijk hing het dorp vol Belgische vlaggen.
Verbouwereerdheid bij de Duitsers. Ze telefoneerden haastig naar Brussel: het
nieuws was voorbarig. Met beleefdheid verzochten ze de mensen nog wat geduld te
hebben en hun vlaggen in te halen. Op 7 november trokken gans de dag Duitse vrachtwagens, gecamoufleerde kannonen, caissons, ontredderde troepen, enz. zowel in het Dorp als op de kassei van Droeshout. Toen enige dagen later de wapenstilstand getekend verkochten de Duitsers alles wat verkoopbaar was en niet alleen militair gerief, doch ook wagens, paarden, koeien, enz. die zij hogerop in Vlaanderen gestolen hadden. En voor deze laatste artikels vonden zij ook gewetenloze kopers. Smokkelaars en ook boeren kwamen 's avonds onderhandelen met de Duitsers om de geroofde dieren voor een spotprijs te kopen. 's Avond verkochten zij aan de poort van 't pensionaat schoenen, dekens, kachels, planken, allerlei geroofd goed. Ook burgers plunderden en er werd ook veel hout gestolen. De Saksische beren, hielden kot bij Tiets, en sloegen alles aan stuk. Daarna trokken zij naar de villa Wijnants, niettegenstaande de aanwezigheid van hogere officiers. Een gevecht brak los, een Duitser werd gewond en stierf enige uren daarna ten gevolge van die wonde. Hij werd 's anderendaags met twee anderen op het kerkhof begraven. Op 12 november lieten de Duitsers een munitietrein springen in de statie van Asse. Het zelfde lot bedreigde Opwijk. In de station stonden 30 wagons met allerlei munitie: een ontploffing, uit onvoorzichtigheid of moedwilligheid, kon nog onmetelijke schade in het dorp veroorzaken. De Duitse soldaten sloegen aan het muiten en gehoorzaamden alleen nog aan een plaatselijke raad van soldaten. Rode meneurs (mariniers) zochten de soldaten zoeken op te hitsen: zij liepen met rode vlaggen. Velen liepen dronken op straat en vochten onder mekaar. De laatste tuchteloze troepen trokken af op 14 november 1918, met slaande trom, zang en muziek. In verband met de inkwartiering (huisvesting) schrijft Louis Lindemans in zijn oorlogsdagboek: 's Middags, aankomst te Opwijk Van 200 Duitsers met troswagens. Logeren aan de statie, de officier in de villa Wijnants. 's Nachts wil een Duits officier met een slons, te vergeefs, bij Jos. Wijnants binnendringen. (4-10-14) Rond de 200 Duitsers vestigen zich in het Dorp: de militaire bakkerij in het voddenfabriek en in een naburige weide. (13-10-14) Rond 3 uur aankomst van talrijke Duitse automobiles en soldaten. De soldatenkeuken bij J. Wijnants “qui n'est pas content, ah, non ça ! potdoren ! (28-10-14) Een dertigtal landwehrmannen uit Mulheim a/Ruhr in het pensionaat. (20-11-14) Nogmaals 46 D. in ‘t pensionaat. Nieuwe roof van beddegerief. (2-12-14) De bezetting van Opw. versterkt door 4 hulanen, gelast met het opzoeken van houtdieven. (14-12-14) De Duitsers feesten op de villa Fernand Wijnants. Grote diner voor de officiers. Kerstboom. (25-12-14) Duits gastmaal op de villa Fernand Wijnants. (27-12-14) Het garnizoen van Opwijk vermeerdert met 14 manschappen op Nijverseel. (1-3-15) Man hat geschossen! Ja, in de Wache (huisjes nevens Burgemeester). (24-3-15) Teleurstelling van onzen meier, op zoek naar logement voor Duitse officieren. Hij wordt, achtereenvolgens, door twee pastoorsmeiden op flessen getrokken. (22-8-15) Verblijven nu in Opwijck a/ de
cartographische dienst (pensionaat) Een artillerie afdeling aangekondigd. (29-10-18) De Saksische beren, houden kot bij Tiets, en slagen alles aan stuk. Daarna trekken zij naar de villa Wijnants, niettegenstaande de aanwezigheid van hogere officiers. Een gevecht breekt los, een Duitser gewond, sterft enige uren daarna ten gevolge van die wonde. Daarna trekken zij naar de villa Wijnants, niettegenstaande de aanwezigheid van hogere officiers. Een gevecht breekt los, een Duitser gewond, sterft enige uren daarna ten gevolge van die wonde. Hij wordt ‘s anderendaags met twee andere, gestorven ik weet niet hoe, op het ongewijd deel van het kerkhof begraven. (11-11-18). In het weekblad De Stem uit België (Londen), N° 49, Vrijdag, Augustus 27, 1915 lezen wij over onze bezetters: OPWIJCK Hoe de zusters van Opwijk de Duitse bezetting ervoeren lezen wij in in het boek 'Hoe zij Groeide. De Congregatie van de Zusters van St Vincentius a Paulo – Opwijk 1847-1947', door Pater Antonellus Verschuere OFM, 1947, pag. 93-95: Op een nacht kwam een grote troep Duitsers -5000 man- met al hun oorlogstuig legeren kort bij het klooster; de Zusters zagen de kanonnen in actie in de richting van Lebbeke en aanschouwden met ontzetting den gloed van de brandende huizen in de verte. Veel werd er door de Zusters gebeden in die dagen: ‘sZondags bleef gedurende vijf uren het H. Sakrament in de kapel uitgesteld, terwijl de Zusters er om de beurt hun gebedswake hielden. Dit vroom gebruik zou in voege blijven gedurende de meer dan vier jaar dat de oorlog duurde. Gelukkig werd Opwijk zelf niet in de gevechten betrokken, en bleven de gemeente en ook het klooster van de Zusters voor grote rampen gevrijwaard. Voor het Moederhuis te Opwijk verliepen ook de daarop volgende oorlogsjaren, afgezien van de vele ontberingen die de toestand noodzakelijk meebracht, betrekkelijk rustig. ‘t Was maar tegen het einde, in October 1918, vóór den aftocht der Duitsers, dat ze last kregen met de vijandelijke bezetters. De Duitse troepen namen eerst de Zustersschool in beslag en richtten er een reusachtige veldbakkerij in, waar ze in tien ovens tegelijk, 10.000 broden bakten per dag, en de deuren der klaslokalen mee opbrandden. Later werd het nog erger: op 8 November werd bijna héél het klooster bezet, tot zelf een deel der kapel, ondanks het hevig verzet der Zusters, 't klooster werd tot een echt militair kampement, waar 210 man zich installeerden alsof ze er thuis hoorden. Ze hadden er hun slachterij, waar de dieren met geweerschoten werden afgemaakt, hun kleermakerij, schoenmakerij en barbierswinkel; en dit alles met een geloop en een lawaai, die de traditionele stilte en rust van het Opwijkse klooster gruwelijk verstoorden. De Zusters moesten daarbij nog dag en nacht de wacht houden, om de op elk moment mogelijke en dreigende dieverij te voorkomen: vooral de varkensstal van het klooster scheen een gevaarlijke aantrekkingskracht uit te oefenen op het soldatenvolk van over den Rijn. ‘t Was dan ook voor de Zusters een hele opluchting toen, op den 11 November met den wapenstilstand ook het blijde vooruitzicht verscheen dat ze weldra van het vreemde gespuis -want dat was het in zijn groeiende tuchteloosheid aan ‘t worden voor goed zouden verlost worden. De overwonnen Duitsers vierden zelf den wapenstilstand en hun nederlaag nog méér dan gelijk wie, en schoten ‘s nachts, om hun vreugde te uiten, vuurwerk neer van uit al de mansardevensters. ‘t Duurde echter nog tot 14 November vóór ze allen het klooster uit waren, en de Zusters eindelijk, met begrijpelijke vreugde en geestdrift, de Vaderlandse vlag mochten hijsen aan den voorgevel van het Moederhuis. De reiniging met mesthaak en riek, van de door het Duitse leger ontruimde lokalen nam een hele week in beslag. In de verslagen van de parochiepastoors over de oorlogsgebeurtenissen komen erg weinig gegevens naar voor over het aantal Duitsers, hun afkomst of identiteit, hun huisvesting, hun persoonlijk gedrag,… In het verslag N° 526 Opwijck St Paulus: lezen we wel: … In de publicatie
De 'Groote Oorlog' aan deze en gene zijde van Buggenhoutbos. Deel I Leven in
Merchtem en Buggenhout tijdens Wereldoorlog I, door Wouter Robberechts, Bart
Legrouw, Bert Heyvaert en Koen Robberechts, lezen wij hierover nog: Eind 1915 werd
hij herbegraven en kreeg hij een graf op het kerkhof van Merchtem. Specifiek over de aanwezigheid van de Duitsers in 't pensionaat Lindemans schrijft Leo Lindemans (zoon van Jan en kleinzoon van Louis die het Opwijks oorlogsdagboek 1914-1918 schreef) in zijn boek Geschiedenis van de familie Lindemans 1370-1980 (1979): Tussen 21 augustus en 27 september ligt Opwijk tussen de twee legerlinies met al de gevaren daaraan verbonden voor mensen en goederen. Het pensionaat wordt ingericht als lazaret. Bij brief van 14 augustus 1914 wordt door de Belgische legeroverheid aan Louis I gevraagd de formulieren in te vullen met melding van de namen van de gekwetsten, die in het lazaret nr. 1176, d.i. in het pensionaat, worden verzorgd. Op 27
september 1914 wordt hem door Dr. Speyer, Offizier-arzt, een attestatie bezorgd,
luidend als volgt: In diesem Hause, Pension Lindemans, wurden den 26 und 27
september circa 25 verwundete Soldaten (Deutsche und Belgier) verbunden und
ausgezeichnet behandelt, wofür Ich hiermit allen Beteiligten herzlichtsten Dank
sage. Onderaan: lm obigen Hause fanden wir einen kranken Soldaten vor, welcher....
De tekst houdt hier op, maar het betreft blijkbaar de reservist Gustav Radlach,
lijdend aan longontsteking, die op 23 oktober 1914 zou overgebracht worden naar
het Kriegslazaret te Brussel, zoals blijkt uit een ontvangstbewijs van die
datum. Op 14 november
1918 verdwijnt de laatste Duitse soldaat uit Opwijk.De gemeente moest instaan
voor de uitrusting van de Duitse patrouillehuizen en voor de levering
van een reeks producten aan de Duitse bezetters zoals petroleum en
kolen. Wij veronderstellen dat dit een rekening was voor leveringen en werk in huizen waar Duitsers ingekwartierd waren:
Mijnheer B. De Smedt burgemeester te Opwyck
Inventaris (meubels en huisgerief) van het hoofdpatrouillehuis in Opwijk, lokaal per lokaal. Ook sommige gemeentelijke uitgaande brieven illustreren de aanwezigheid en de houding van de bezettende troepen.
N° 1138 Levering van kolen Opwijck, den 24 Febr. 1916.
N° 168 16 October 1918. Over de aanwezigheid van Duitse manschappen in Opwijk in de laatste oorlogsweken: zie de opgesomde uitgaande brieven hierboven. Mazenzele De vijandelijke legers hadden zich –volgens de pastoor- tamelijk gedragen, uitgenomen op 8 december 1914, wanneer een bende Duitsers met luitenant en 2 officiers aan het hoofd, de burgemeester en hem kwamen vinden, zeggende: 'eén onzer soldaten mankeert, hij moet hier opgesloten zijn of afgemaakt; indien hij niet gevonden wordt, zal heel de gemeente gestraft worden.' De pastoor antwoordde: 'Dit kan niet zijn; indien er één soldaat mankeert zal hij gedeserteerd zijn.' De luitenant zegde: 'Onmogelijk! Al onze soldaten zijn getrouw. Daarbij, men heeft hem nog deze morgen gezien.' Daarop werd de veldwachter met 2 soldaten uitgezonden om de vermiste te zoeken. Intussen trachtte men de officieren te doen verstaan dat zij de macht niet hadden om de gemeente te straffen, dat zij bijgevolg geen bedreigingen moesten uiten. Indien er enige moeilijkheid bestond, moest de Duitse gouverneur van Brussel eerst verwittigd worden en men dan moest men onderhandelen met de burgemeester van 't kanton Asse. De Duitsers waren verwonderd, maar de bedreigingen hielden op, ofschoon de soldaten reeds gesproken hadden van alles plat te branden. Men deed enige huiszoekingen en weldra vernam men dat de vermiste echt vertrokken was en dat heel de historie maar een proef was om aan geld te geraken. In oktober 1918 stuurde de gemeente de lijst op van Duitse officieren en manschappen die in de gemeente ondergebracht waren. Na de oorlog was er Duits artilleriemateriaal achtergelaten in de gemeente: 2 karren, 2 kleine kanons, een machinegeweer en munitie (obussen). |