WO I - Vier jaar bezetting: andere bazen, andere wetten.
De oorlog dichtbij In oktober 1914 was de dreiging van de gevechten voorbij maar gedurende vier jaar werden de mensen herinnerd aan de zware strijd aan het front door het aanhoudend gebulder van de kanonnen in de verte, af en toe luider en geweldiger, wanneer de wind uit die richting kwam, een offensief in aantocht was of de Engelse vloot zich er mede bemoeide aan de kust. Bij pikdonkere nacht waren de losbrandingen ook vaak zichtbaar. In oktober 1914 hoorde men het zwaar geschut aan het IJzerfront. Hevig geschut was te horen in november 1914 tot februari 1915, in november tot december1915, in juli en oktober 1916 en vanaf september 1918. Vanaf de winter 1914-1915 zagen de mensen zagen zeppelins (bestuurbare ballons) overvliegen op weg naar Engeland. Dit herhaalde zich nog verschillende malen in mei, juni en september 1915 en in april en september 1916; in de vroege morgenuren werd dan uitgekeken hoeveel er terugkeerden. Zoo is het gebeurd dat van de 4 of 5 die naar Engeland trokken, maar 1 of 2 op de terugtocht gezien werden. Een ander incident dat van uit Opwijk kon waargenomen worden was de beschieting van het vliegplein van Berchem, door geallieerde vliegtuigescadrilles op 10 en 11 Oktober 1915. Eind december 1915 zou er in Opwijk ook een Duitse trein gebombardeerd zijn. Onder Duits én Belgische bestuur De Duitsers zagen zich na de bezetting van België geplaatst voor een vorm van gedwongen samenleven en beperkte samenwerking die van hen niet te veel toegeeflijkheid vroeg en de Belgen enige waardigheid liet. Het Gouvernement-Generaal, was de centrale militaire organisatie in het bezette land was. Het bezat de uitvoerende macht in het bezette België, echter met uitsluiting van het Etappengebied, waar het zuiver militaire belang primeerde. Daarnaast stelden de Duitsers een burgerlijke administratie in, de Zivilverwaltung die belast was met het dagelijks bestuur. Op de topambtenaren na waren de medewerkers van de Belgische ministeries van Binnenlandse Zaken, Openbare Werken, Landbouw, Justitie, Kunsten en Wetenschappen en Financiën op verzoek van hun regering op hun post gebleven: zij dienden de dagelijkse gang van zaken te blijven behartigen, voor zover ze daarmee de Duitse oorlogsdoelen tenminste niet dienden. De ambtenaren van de Spoorwegen en de PTT hadden ontslag genomen. Deze diensten waren nu geheel in Duitse handen. De belangrijkste beslissingen werden vanzelfsprekend in de Zivilverwaltung genomen. In toenemende mate trokken de Duitse ambtenaren het beheer en bestuur van het bezette land naar zich toe. Boven op deze organisatie werden op centraal niveau nieuwe instellingen in het leven geroepen. De bezettingsmachine beantwoorde aan de wet van de bureaucratische dynamiek: meer en meer nieuwe Zentralen en Abteilungen. Op plaatselijk niveau herhaalde deze organisatie zich: elke provincie stond onder het gezag van een militair gouverneur en een voorzitter van de provinciale Zivilverwaltung. De bestaande provinciale vergaderingen werd het vergaderrecht ontzegd, tenzij om belastingen goed te keuren. De grote uitzondering op het feit dat elke Belgische gezagsdrager een Duits equivalent kreeg, vormden de gemeentelijke bestuursorganen. De burgemeester kreeg geen Duitse dubbelganger en de gemeenteraden en schepencolleges behielden het recht hun zittingen normaal te houden. De Duitsers lieten alleen de gemeentebesturen bijna intact, zij het dan onderworpen aan de arrondissementele Kreischefs en Zivilkommissare, en, bij aanwezigheid van een garnizoen, in de grotere gemeenten de Kommandantur. De Duitsers vaardigden duizenden grote en kleine verordeningen uit. Die werden gepubliceerd in het Verordnungsblatt en moesten aangeplakt worden op openbare plaatsen. De vele regels en verordeningen waren natuurlijk enkel effectief als de naleving ervan ook gecontroleerd kon worden. Het bezettingsleger was echter veel te klein om op de stipte uitvoering van alle regels toe te zien. Daarom werd een belangrijk deel van de controle overgeheveld naar de traditionele Belgische gemeentediensten. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving lag bij de burgemeester. Hij moest niet alleen de verordeningen die de Kommandant uitvaardigde bij het volk bekendmaken, maar er ook voor zorgen dat de regels nageleefd werden. Daarvoor had hij zijn eigen politiedienst ter beschikking. Als de burgemeester zijn verantwoordelijkheid onvoldoende opnam of zijn eigen politiedienst de naleving niet strikt genoeg opvolgde werd de Duitse Feldgendarmerie ingezet om controles uit te voeren en het naleven van de regels af te dwingen. De ervaring van de oorlog was ook van plaats tot plaats anders, naargelang men in de stad of op het land woonde, vlak achter het front dan wel in het oosten van het land. Ook het individueel karakter van hooggeplaatste Duitse militairen was soms bepalend. In de dorpen heersten de Feldwebel en onderofficieren met vaak grote willekeur. Voor de meeste Belgen regelden de gemeenten vrijwel het gehele openbare leven. Alleen daar waren de leidinggevende instellingen, burgemeesters, schepenen, gemeenteraden, nog Belgisch, en daar zouden zich ook de grootste botsingen met het Duitse gezag voordoen: als vroeger waren zij de 'natuurlijke verdedigers' van hun burgers tegen vreemd gezag. Gemeenten betaalden lonen, uitkeringen en pensioenen uit. Ze werken voor de voedselhulp samen met de plaatselijke Hulp- en voedingscomité's , privéliefdadigheid en gaven financiële steun. Voor de meeste Belgen was de horizon dus versmald tot de grenzen van de gemeente. Alleen de bezetter genoot bewegingsvrijheid. En uren stonden Belgische burgers in de rij als gevolg van de al maar toenemende Duitse regels (regels die verbijsterende hoeveelheden stempeltjes, passen en vergunningen voorschreven). Tot wanhoop stemde de alomtegenwoordigheid van schildwachten, van en Verboten ,een waar 'moeras van regels, dat het dagelijkse leven moeilijk maakte. Gedurende de laatste maanden van het jaar 1916 was bovendien een nieuw aangetreden gezag in het Duitse Rijk begonnen een veel harder beleid ten aanzien van het veroverde gebied te voeren. Zonder tijd te verliezen diende het Duitse gezag in Brussel het veroverde land ten dienste te stellen van de oorlog. In het bezette land voerde verordening na verordening de inbeslagneming van zo ongeveer alles op. Vanaf januari 1917 moesten alle mannen tussen 17 en 75 jaar zich maandelijks melden bij het Meldeamt en het binnenlands verkeer werd zo mogelijk nog moeizamer dan het in de eerste oorlogshelft was geweest. in 1917 werd heel bezet België verplicht te verduisteren. De bezette Belgen ontzegden het regime echter elke legitimiteit. Ze weigerden zich neer te leggen bij de gedachte dat de Duitse overheersing weleens van lange duur zou kunnen zijn. Vergrijpen die niet tegen de Duitse staat of het Duitse leger waren gericht, vielen nog steeds onder de bevoegdheid van het Belgische gerecht; elke poging om hierin tussenbeide te komen stuitte op verzet.
Opwijk Opwijk was afhankelijk van het Duitse bestuur: de
Kommandantur te Asse (vanaf april 1914 Merchtem), de Zivilkommisar en de Kreizchef te Brussel en
allerlei hogere ambtenaren tot en met de gouverneur-generaal. Ter plaatse bestond de Duitse
bezettingsmacht sedert 20 november 1914 uit een groep Landsturmers, die verschillende malen
vervangen werden. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte : De gemeente wordt bestuurd zoals in vredestijd, doch, als de Duitsers iets te vorderen of te zeggen hebben, geven zij hun orders op het gemeentehuis en dan moet er gehoorzaamd worden. (15-5-17) August Van Mulders schrijft op het gemeentehuis. (10-10-18)
Mazenzele Mazenzele was afhankelijk van het Duitse bestuur: de Kommandantur te Asse, de Zivilkommisar en Kreizchef te Brussel en allerlei hogere ambtenaren tot en met de gouverneur-generaal. Ter plaatse bestond de Duitse bezettingsmacht uit ? In oktober 1918 stuurt de gemeente de
lijst op van Duitse officieren en manschappen die in Mazenzele ondergebracht zijn. Het dagelijks leven Opwijk Jan Lindemans schrijft in zijn Geschiedenis van Opwijk over de periode eind 1914-najaar 1918: Voor ons begint de oneindig lange,
vierjarige periode van de bezetting. Louis Lindemans geeft in zijn
dagboek
aan dat men in Opwijk (zwaar) geschut van de oorlog kon horen, ook nadat de legers aan het
IJzerfront waren vastgelopen. Men kon het –soms hevig -geschut horen, zowel in de maanden rond het
jaareinde 1914 als in mei en oktober-december 1915, in juli en oktober 1916 en tenslotte bij het
eindoffensief in september-oktober 1918. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte : Volgens de gazetten werd eind December in onze gemeente een duitsche trein gebombardeerd. (1-2-16) Eenzelvigheidsbewijzen Vóór de Eerste Wereldoorlog bestond in ons land alleen de postidentiteitskaart. Ze werd in gebruik genomen op 1 september 1909 en diende als legitimatiebewijs voor alle verrichtingen in de postkantoren. Vanaf maart 1915 diende, op bevel van de Duitsers, het gemeentebestuur over te gaan tot uitreiking van eenzelvigheidbewijzen met foto-, wat toen een nieuwigheid was voor de bevolking. De Duitse bezetter probeerde hiermee zijn controle op de bevolking te verhogen. Het afleveren van de identiteitsbewijzen ging gepaard met een algemene volkstelling. De kinderen die 15 jaar werden moesten een eenzelvigheidsbewijs aanvragen, maar vaak gebeurde dat te laat of in groepen, nadat er opnieuw een waarschuwing gekomen was van de overheid. Men was verplicht deze kaart op zak te hebben vanaf het ogenblik dat men de gemeente waar men woonde, verliet. Bij het overlijden van de persoon diende de kaart naar de Duitse overheid gestuurd te worden. De personen, die hun verblijfplaats veranderden moesten een nieuwe kaart bij hun nieuwe gemeente aanvragen. De weerbare mannen kregen op hun bewijs een stempel 'In Uberwachung', omdat ze zich regelmatig moesten melden bij het Meldeamt. Als men zij kaart verloor, scheurde of bevuilde moest men een nieuwe 'pas' aanvragen. Opwijk Ook in Opwijk werd de identiteitskaart verplicht. Iedere inwoner moest
een 'eenzelvigheidsbewijs' hebben. Het Duitse Pasbureel te Asse moest hiervoor eerst toelating
geven. Het duurde hier wel van maart tot november 1915 voor alle personen, die 15 jaar werden of
ouder waren een 'pas' hadden. 170 kinderen geboren in 1901 en 1902 kregen in december 1917 tot januari 1918 een 'pas'. Daarna gebeurden de aanvragen voor kinderen, die 15 jaar werden, regelmatiger. De gemeente moest elke maand aan de bezetter meedelen hoeveel kaarten werden ontvangen, uitgereikt
en vernietigd. Men verkreeg ze op vertoon van het huwelijksboekje. Men was verplicht deze kaart op
zak te hebben vanaf het ogenblik dat men de gemeente waar men woonde, verliet. De personen, die hun
verblijfplaats veranderden moesten een nieuw bewijs bij hun nieuwe gemeente aanvragen. Zo werden er
tijdens WO 1 een honderdtal bewijzen aangevraagd aan het Pasbureel te Asse. Er waren ook studenten
bij, die terugkwamen uit Hoogstraten, Gijzegem en Leuven, postulanten, novicen en zusters die te
Opwijk in het klooster kwamen van de zusters van Vincentius a Paulo en meisjes en jongens die elders
gediend hadden of leergast geweest waren. Toen de vluchtelingen uit Halluin naar Opwijk kwamen, gebeurde het ook dat zij hun bewijs verloren
of dat het bewijs versleten was. Zij moesten dan ook een nieuw aanvragen. Een 20-tal namen van deze
vluchtelingen zijn zo bekend. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte: Te beginnen van 15 Novemb. moest iedereen van een
pas voorzien zijn om buiten de parochie te mogen gaan. (1-6-16). Mazenzele Reispassen Voor elke verplaatsing buiten de gemeente moest men in het bezit zijn van een identiteitskaart (Passierscheine). Om naar het Etappengebied te gaan (dus ook naar Meldert, Baardegem, Lebbeke, Buggenhout,...) was er een speciale pas vereist, die 3 Mark kostte. Reizen was moeizaam, tijdrovend en duur. In april 1917 werd een reispas
uitgereikt aan Emile Cornelius Esselens. Te beginnen van 15 Novemb. moest iedereen van een pas voorzien zijn om buiten de parochie te mogen gaan. (1-1-16) Om buiten de provincie Brabant te gaan, moet men een pas hebben van den Krijgshof van Brussel. Het kost 3 mark. (1-1-16) Brief van 13 mei: Nu zijn wij van de Vlaanderen afgesloten, juist gelijk Holland van België- God weet geraakt er nu nog iemand over. (1-7-16) Brief van einde Maart: Uit Vlaanderen kan men lastig een pas ontvangen. (15-5-16) Men mag overal door zonder pas uitgenomen in de Vlaanderen. (20-3-18) Het 'Meldeamt' De Duitsers verwaarloosden uiteraard ook de controle
niet op de jongelieden en de mannen die, eventueel langs Holland, de Belgische
of geallieerde strijdmachten zouden kunnen vervoegen!
Opwijk De jongens van Opwijk moesten zich met hun
eenzelvigheidsbewijs op de 18de van elke maand in het gemeentehuis van Merchtem aanmelden in
groepen, respectievelijk om 10 uur (namen met beginletter A-G), 11uur (H-Q) en 12 uur (R-Z). Vanaf
24 november 1916 werd dit bevel uitgebreid tot de ganse mannelijke bevolking tussen 14 en 60 jaar.
??? Bij het eerste appel op 18 maart vroeg de Burgemeester van Asse (sic) om een lijst op sturen van de jongelingen die niet kwamen opdagen. Opwijk antwoordde dat Petrus Jozef Jansegers en Leopold Ringoot overleden waren. De meldekaarten van de overleden jongens moesten teruggestuurd worden. In 1916
kreeg de burgemeester van Opwijk regelmatig de namen door van de jongens die op het appel ontbraken.
In maart 1916 vroeg men al de jongens op, die geboren waren in 1899. De onderwijzers moesten zich
niet melden, mits een attest van de schoolopziener van Laken. De volgende maanden kreeg de gemeente verschillende maanbriefjes voor afwezigheid bij het appel. Sommige meldplichtigen waren tijdens de oorlog overleden, anderen waren ziek met een geneeskundig getuigschrift, anderen gingen elders op school, nog anderen waren in de gevangenis (Karel Van der Straeten, Jan Abbeloos, Frans Leopold Robberecht, Alfons De Donder, Judocus De Rop, Paul Joseph Van der Meersch, Louis Aelbrecht, Frans De Leener en Petrus Jozef De Nil, Louis Sanders, Emiel Stassyns, Petrus Louis De Bauw, Maurice Marcel Abbeloos, Jozef Van der Straeten en Frans Livien Sanders). Tenslotte waren er mannen opgeëist door de Duitsers (Jozef Hendrik Samyn, Edward Van de Velde) of op
de vlucht naar Holland of om opeising te voorkomen (Arthur R. Pauwels, Petrus Van der Voorde,
Guillielmus Geeroms, Philemon Willems ). Ook de uit Duitsland teruggekeerde krijgsinvaliden, moesten
zich regelmatig melden. Petrus Alfons Mannaert en Egied Van Hemelrijck waren gebrekkelijk en op hun
meldekaart stond: 'Vom Erscheinen an den Meldetagen befreit'. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte: De 17 november moesten de jongens, beneden de 30 jaar, naar Merchtem gaan om te tekenen. (1-1-16) Op 7 Februari -zo schrijft 'de Belgische Standaard''- moesten te Londerzeel bijeenkomen al het mansvolk van 17 tot 55 jaar, van 11 gemeenten uit de omtrek, waarbij die van Opwijk, Merchtem, Maxenzeel, enz. De burgemeesters moesten de lijsten opgeven van al de werkelozen en ondersteunden. De keuring (?) greep dezelfde dag plaats. Tot hiertoe kennen we geen getal noch namen. (10-3-17) Daarom moesten op 7 Februari al de mannen van 17 tot 55 jaar, bijeenkomen, vergezeld van de heer Burgemeester, te Londerzeel, te 10 u. voormiddag, te samen met die van Mollem, Bollebeek en die van Maxenzeel. Ze moesten allen voorzien zijn van warme winterkleding. Wij weten nog niet of er wegvoeringen hebben plaats gehad. Een brief van 27 Februari schijnt te zeggen dat niemand ontvoerd werd, doch grote zekerheid hebben er niet over. (20-4-17) Alle maanden moeten de mannen in militairen leeftijd zich aanbieden op de kommandantuur. Soms worden er onder hen aangeduid om naar Vlaanderen te gaan werken. Weigeren ze, dan worden ze naar Duitsland gevoerd. (20-3-18) Alleman tussen 15 en 50 jaar moet nogmaals op 't Gemeentehuis, bewijs geven van zijn bezigheden. Niemand neemt nog acht op Duitse bevelen. (26-10-18) Mazenzele De mannen die meldplichtig waren moesten zich te
Merchtem melden. In juli 1917 stuurde de gemeente aan het Meldeamt een lijst op van alle vluchtelingen (niet-Belgen) van 15 jaar of ouder en alle mannelijke Belgen geboren in 1877 tot 1900, die uit het Operatiegebied naar Mazenzele gekomen waren. In oktober 1917 werd na de goddelijke
diensten in de kerk aan het publiek bekend gemaakt dat de meldeplichtigen 'op de
'kontroolverzameling' moeten gerangschikt zijn per nummer'. Patrouillediensten, politie De Duitse bezetter hechtte steeds een groot belang aan een degelijke organisatie van politie- en bewakingsdiensten. Vooral de instelling en organisatie van de nachtpatrouillediensten, ter bescherming van de veldvruchten,..., kreeg veel aandacht. Opwijk In november 1915 zegde de gemeente aan het Burgerlijk Duits Bestuur te Brussel dat de bestaande politie in Opwijk niet moest versterkt worden. De commissaris (Victor Rombouts), de veldwachter (Jan Baptist Hermus) en twee hulpagenten (August Temmerman en Jozef De Smedt), volstonden om de orde te handhaven, om de nodige nachtronden te doen. Op 1 augustus 1915 had de gemeente op ieder gehucht
afzonderlijke (nacht)wachten ingericht, zodat ieder op patrouille ging in de streek waar hij zelf
akkerland had. Er was nog niemand gestraft voor het weigeren van patrouille te gaan, alhoewel er al
namen van weigeraars doorgegeven waren. Begin augustus 1916 gaf de gemeente ook de namen van 33 personen die de patrouilles vormden voor de politiedienst. 11 ervan waren ook hulpagent. De dagen en uren van de patrouilles zouden later door de politiecommissaris vastgesteld worden. In 1917 werden in alle wijken van de gemeente politiepatrouilles ingericht voor de bewaking van de velden en om het verkeer met gesmokkelde waren tegen te gaan. In augustus 1917 vroeg en kreeg de gemeente vier 'schietwapens' voor de politie. In 1918 besliste de gemeenteraad de nachtpatrouilles opnieuw in te richten met alle mannelijke inwoners van 17 tot 55 jaar (13 nachtwachten van 4 man, binnen enkele dagen te verdubbelen). Op 15 Juni 1918 besliste de gemeenteraad de nachtwachten te vermeerderen en de controleurs van twee op vier te brengen. De namen van de bestraffen personen, die patrouilledienst weigerden, werden aan de Zivilkommissar doorgestuurd, maar er volgden geen straffen. De afwezigheid op de patrouilledienst nam van dag tot dag toe en de gemeente was niet meer bij machte om de dienst regelmatig te doen uitvoeren. In de voorlaatste week van augustus 1918 ontbraken er niet minder dan17 personen. Op de gemeenteraad van 14 september 1918 werden opnieuw enige personen voorgesteld als politieagenten om nachtpatrouilles te doen in het centrum van de gemeente, maar dit ging niet door. In de Geschiedenis van Opwijk (Jan Lindemans) lezen wij op pag. 228: Door de massale opeisingen werden de landbouwproducten steeds maar duurder. De mensen van de stad liepen het land af achter eetwaren. Er werd ook veel gestolen en niet altijd door noodlijdenden! Alom waakten de boeren 's nachts op hun akkers. In den Zomer 1917 was er 's nachts bijna zooveel volk in 't veld als bij dag. Er werd dan een geregelde patrouilledienst ingericht ter bewaking van de veldvruchten. Louis Lindemans noteerde in zijn dagboek: 22-8-1917: Onze ajuin gestolen (weerde 150 fr.). In de hof van Burgemeester en van P. Block allerlei dieften voor rond de 500 Fr. De mensen van de Boskant, enz. waken 's nachts op hun ajuin in het veld gewapend met grepen vergezeld van hun honden. 3-12-1917: Een esch gestolen op Karenveld: Die moet zeker toch niet dienen voor brandhout. Wat zal men naaste zomer nieuwe kruiwagens zien verschijnen! . 10-10-1918: 'De manspersonen moeten des nachts om de beurt op wacht: anders lopen de veldvruchten weg.'' Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte pook nog: 's Nachts wordt er tegenwoordig nog al gestolen; sommige buren verstaan mekaar, en twee en twee, doen ze dan de wacht, bijzonder op de patatten. (6-1916). Mazenzele In augustus 1917 stelde het gemeentebestuur in de gemeente
een nachtwacht (in groepen van 3 personen) aan om de velden te bewaken en te zorgen dat er geen
levensmiddelen en graan gesmokkeld wordt. Smokkel aan de rand van het Etappengebied Na het stopzetten van de invoer uit het buitenland werd het voedsel schaars, vooral nadat de bezetters een groter deel van de oogst opeisten. Door het strengere regime in het Etappengebied, waar bet belang van het Duitse leger absoluut primeerde, was er een intense smokkel met de rest van het land. Opwijk en Mazenzele lagen aan de grens van het Etappengebied (Meldert, Baardegem, Lebbeke, Buggenhout) en kenden een levendige smokkel. De mensen van de Oost-Vlaamse buurgemeenten (Etappengebied) konden over de grens, in Brabant, vlees en eetwaren aan woekerprijzen verkopen. Aan die grens floreerde dan ook een bloeiende sluikhandel. Zo erg dat de burgemeesters zelfs de Duitse overheid ter hulp riep om paal en perk te stellen aan het gebrek aan burgerzin bij sommige van zijn dorpelingen. De controleurs Drouard en Wieland van het Provinciaal Hulp- en Voedselcomité voor Brabant stelden vast dat veel personen die hulp kregen, tabak, graan, aardappelen en suiker smokkelden. Sommigen deden kansspelen en gingen naar danszalen, waar ze heel veel geld uitgaven en dat belette hen niet hulp te krijgen. De overheid was laks en deed er niets aan. Op het einde van de oorlog trekken de Duitse troepen achteruit en op 26 september 1918 komen Opwijk en Mazenzele ook in het Etappengebied te liggen. De gemeenten plaatsten dan 'waarnemingstafels' aan de grenzen van de nieuwe Kommandanturen Aalst en Dendermonde en 'verwittigingstafels' aan de overgangen der spoorbanen. Opwijk Louis Lindemans noteerde in zijn dagboek over de smokkel onder meer: Ondertusschen wordt er op groote schaal gesmokkeld. Al dat volksken, de aanvoerders bijzonder, doen overgroote winsten, en verteren zonder te tellen.Er wordt op grote schaal gesmokkeld. Al dat volksken, de aanvoerders bijzonder, doen overgrote winsten, en verteren zonder te tellen. (25-7-1917) Louis Van de Male, oud onderwijzer van Baardeghem, sterft schielijk (misschien van schrik) aan de grens Baardeghem-Opwijck, in eene herberg waar hij gevlucht was. (21-1-1918) Dood van zogenaamde 'Manekijker', enige dagen te voren door smokkelaars mishandeld. (4-6-1918) Het frontblaadje De Stem uit Opwyck schreef: Het verkeer met Vlaanderen is zeer moeilijk. In de Vlaanders (Etappengebied) mogen de boeren niets verkopen: alles wordt opgeëist. In Brabant mogen ze verkopen; de boeren doen goede zaken. Vandaar smokkelhandel tussen Vlaanderen en Brabant. (15-10-15) Kaart van 30 November De zoon van Frans Van Stichel heeft van de Duitschen als nieuwjaarsgeschenk 4 weken gevang gekregen om een varken naar Lebbeke te gaan halen. De zoon van Adolf Wermoes (Vieze Man) kreeg een paar maanden. Oorzaak onbekend. (1-2-16) Op Nijverseel verdienen er veel mannen wat geld met smokkelen. Smokkelen van de Vlaanderen in Brabant- Daar de grens tussen beide provinciën gesloten is, zijn er vele koopwaren beterkoop in de Vlaanderen dan bij ons en, van daar, het smokkelen. Nauwelijks hebben de moffen den rug gekeerd of op een gewenk en gefluit wordt er gedragen en gereden dat 't wind geeft. Er worden er wel alle dagen geknipt en 't loopt dan uit op cachot en boet en de marchandise kwijt. Maar, zoo haast vrij, zijn ze weer aan 't smokkelen. (1-4-16) 'De handel in patatten'' is verboden; enkel de comiteiten mogen er verkopen Te Brussel ontbreken ze dikwijls en dan moest ge de smokkelaars eens naar den buiten zien trekken om een 'kluts'' patatten; ze betalen daar 40 à 50 Fr. de 100 kg. en zijn er in de stad geen meester van. Boter kost 9 Fr de kg.; koffie 10 Fr. de kg.' (12-16) Opwijk en enige gemeenten uit den
omtrek werden gestraft om het smokkelen van aardappelen niet genoeg te hebben bestreden.
(1-11-17). Bij confrontaties met controlerende
Duitsers, die niet aarzelde om op vluchtende smokkelaars te schieten, verloren
enkele Opwijkenaren het leven - zie de bijdrage 'Burgerslachtoffers'. … Bij het begrip 'smokkelen', in deze barslechte oorlogsomstandigheden, moeten wij wel blijven het onderscheid maken tussen smokkelen uit puur groot winstbejag en 'smokkelen' om den brode, om puur te overleven (voor zichzelf en hun huisgezin met vaak vele kinderen). Mazenzele In maart 1917 moest de gemeente aan de Kreischef een lijst
opsturen van de landbouwers die in het
Etappengebied grond bezaaiden. In april 1917 vroegen de
Duitsers een lijst van de gronden die landbouwers van Mazenzele er verpachten en wie de pachters
waren. Anderzijds zijn er geen landbouwers van het
Etappengebied die in Mazenzele land bewerken. Diverse opeisingen Alles, maar dan ook alles, werd op bevel van de bezetter geïnventariseerd. Zodoende kon de Duitse overheid opeisen naar believen en goeddunken. Deze opeisingen zette het gemeentebestuur vaak tussen hamer en aambeeld. De mensen leverden met tegenzin aan de vijand en probeerden met alle middelen de leveringen te vertragen of af te wenden. Dat alles kostte de gemeente vaak fikse boetes en hele resems dreigementen. Vindingrijke burgers probeerden de opgeëiste goederen te verstoppen in tuinen, onder vloeren, in kelders, maar dat had alleen maar tot gevolg dat de Duitse soldaten nog grondiger de binnengedrongen huizen doorzochten. Niet zelden sloegen soldaten en officieren voor eigen rekening aan het opvorderen en namen daarbij ook weleens … geld en zilverwerk uit de burgerhuizen mee. Opwijk De Duitsers betaalden hun opeisingen soms met bons. In april 1915 liet de gemeente weten dat er voor 11.739,18 frs bons voor opeisingen waren ontvangen, maar er waren ook voor 1.342 frs slechte of twijfelachtige bons. Voor andere opeisingen was er niets betaald. In 1914 werd voor het doortrekkend leger vooral haver
en stro bij de boeren opgeëist. Daarna waren het de notelaars en andere bomen
die er moesten aan geloven. In 1915 werd een deel van de oogst en vooral haver
in beslag genomen. De Duitsers onderzochten, voor latere opeisingen, zelfs de
opbrengst der fruitbomen. De paarden werden gekeurd te Ternat en Wolvertem en
daarna deels in beslag genomen. In de melkerij Sint-Anna nam de bezetter boter
in beslag. In al de brouwerijen brak men het koper uit. Bij particulieren werden
koper en andere metalen in beslag genomen en ook wol en tabak. Ter voorbereiding van opeisingen meldde de gemeente in september 1915 aan de commandant van de Feldgendarmerie te Opwijk dat er 2.075 canada en 7 populierenbomen waren met 30 cm doorsnede, waarvan 200 in bossen, 175 langs banen en 1.707 aan land, water en weiden. Ze waren allemaal van privé-eigenaars. Daarna volgt er gans de oorlog lang een rij van opeisingen allerlei. In de Geschiedenis van Opwijk schrijft Jan Lindemans hierover: Dan is er de lange reeks verordeningen ter beperking van de vrijheid, verscherping van toezicht, vele plagerijen zonder enig militair nut, opeisingen van alle slag: eerst moeten de duiven het ontgelden (winter 1914), dan volgen de notelaars, het sieraad der Brabantse hofsteden (winter 1914-1915 en 1915-1916). in den Zomer [1915] kwam de opeising van den graan- en aardappeloogst, en dit ook nog in de volgende jaren. Op 23 Augustus 1916 had een grote razzia plaats onder de beste werkpaarden, vooral de kleinere boeren werden hard getroffen. In 't najaar 1917, de opeisingen van tabak, wol en koper. Louis Lindemans noteerde in zijn dagboek: De gemeente moet beddenzakken leveren (1-3-14). Opeising van haver en strooi bij de boeren (30-12-14). Bomen uit 't Rot gestolen (11-1-15). Al de notelaars worden aangeslagen. Volgens bericht gisteren aangeplakt, moeten zij voor 31 Januari neergeveld zijn (25-1-15). Affiches melden dat de oogst opgeëist wordt (18-7-15). Opeising van 4000 Kg. haver in Opwijk (28-9-15). 'Opw.' De notelaars neergehakt op de gehuchten (2-2-16). Onze notelaar nogmaals bedreigd (27-2-16). De Duitsers onderzoeken, ten einde latere opeisingen, welke de opbrengst der fruitbomen dit jaar zal zijn. 'k Ben geen profeet om daar op te antwoorden (13-5-16). Opeising van paarden te Ternat. Onze Bles keert niet weer. Hij wordt door de Duitsers meegenomen voor 1600 Fr. (waarde 3500 Fr.). De paarden van Jan en We. Edouard Vereertbrugghen ontsnappen; dat van Sev. Heyvaert ook. Het opgeëist paard van Verdoodt Neerveldestraat wordt teruggegeven na het overhandigen van zekeren mysterieuze brief. Wat al lafheden hebben wij dezen dag gezien! (23-8-16). Velobanden opgeëist, en te Asse te leveren (16-9-16). Opeising van paarden te Wolvertem. Men zegt dat de Duitsers al het koper gaan opeisen (17-2-17). In al de brouwerijen is het koper uitgebroken. Ook het koperwerk is opgeëist, zoals wasketels enz. De machines van meer dan 10 paardenkracht, alsook de fabrieken die meer dan 10 man gebruiken mogen niet meer werken. (8-17). Opeising van koper te Opwijk (3-8-17). Twee van onze bomen afgezaagd in de Betsmeersen. Doch ze werden dezelfde namiddag in de beken teruggevonden en naar huis gebracht (28-8-17). Grote boeten aan de boeren die niet genoeg aardappelen geleverd hebben (6-12-17). Al het koper is opgeëist; ook velobanden (20-3-18). Opwijk moet verscheidene honderden palen leveren voor het afmaken van een vliegplein op 't Nat, zegt men (9-10-18). Het frontblaadje De Stem uit Opwyck meldde: Notelaars en kanada's zijn hier weggevoerd met honderden wagons. (1-8-17) Boter aangeslagen in de melkerij Sint Anna..(11-8-17) 't Buggenhoutbos is uitgeroeid en nu is men bezig aan de boskens van 't Eeksken, Kranenbek, enz. En daar de mensen dat naderende gevaar zien, zijn ze begonnen met,voor eigen gebruik, de boskens van 't Roten de Dokkenen uit te roeien. (15-1-18) Mazenzele In september 1918 stuurt de gemeente op vraag van de 'Metalzammelstelle' een plan op van de gemeente met lijst van de straten en de huisnummers (waarschijnlijk om opeisingen te doen). In januari 1919 vraagt de gouverneur van Brabant een opgave van in Mazenzele achtergebleven oorlogsbuit van de vijandelijke troepen. Ook een lijst van door Duitsers opgestelde requisitiebons wordt opgevraagd. Gevaar voor opeising van de kerkklokken Op 15 november 1915 stuurde deken F. Leyten van Asse een gestencilde brief aan alle pastoors van zijn dekenij. In Ternat, Sint-Katharina-Lombeek en Essene waren er Duitse officieren komen onderzoeken hoeveel klokken er in de kerktoren hingen en hoeveel ze wogen. In geval van nood (sic) zouden ze de klokken in bezit nemen want beweerden zij- ze waren eigendom van de gemeente. Deken Leyten vroeg in zijn brief aan de pastoors om eensgezind weerwerk te bieden. Als de Duitse officieren inlichtingen kwamen vragen moesten de pastoors onmiddellijk klacht indienen bij de kardinaal omdat de meeste klokken geen eigendom waren van de gemeente maar wel van de kerk. Dit was het geval zowel voor de kerkklokken, die de kerk bezat voor het Concordaat van 1802 als voor die later aangekocht werden door de kerkfabriek of die door particulieren aan de kerk geschonken werden. De klokken van Opwijk en Mazenzele bleven in de eerste wereldoorlog gespaard. Zie hierover ook in het hoofdstuk Kerk en geloof. Boeten Het regende alom geldboeten Als er geld nodig was, vonden de Duitsers er telkens wat nieuws op om de gemeente te beboeten. Vonden ze geen aanleiding, dan staken ze zelf wel een strafbaar vergrijp ineen. Opwijk Duitse officieren beweerden dat men in een telegraaf paal een hol geboord had, om er dynamiet in te steken. Als straf moesten twee Opwijkenaren gedurende 2 uren de wacht houden naast de doorboorde telegraafpaal en kreeg de gemeente een boete van 300 mark. Op 23 maart 1917 betaalde de gemeente 800 mark boete omdat er op Nijverseel aan de spoorweg Aalst-Antwerpen telegraafdraden afgerukt waren. Dit laatste was volgens haar een leugen omdat niemand aan de spoorweg durfde komen. Deze werd streng bewaakt door de bezettingstroepen. In dezelfde maand moest de gemeente ook een boete van 10.000 mark betalen omdat een rail van de spoorweg zou los gevezen zijn. Voor de draadvernieling aan de spoorweg naar Aalst kreeg de gemeente een boete van 50 Mark en moesten 36 Opwijkse burgers de spoorweg bewaken. Omdat een rail van de spoorweg zou weggerukt zijn moesten Opwijkenaars 's nachts de baan bewaken en werd een boeten van 10.000 fr opgelegd. In oktober 1918 betaalde de gemeente 4.150 fr aan werklieden betalen, die door de Duitsers verplicht werden om een vliegplein aan te leggen en om vee weg te leiden. Volgens een opgave van de gemeente werden door de Duitse bezetter tijdens de oorlog voor 13.616,50 fr boeten opgelegd. Ook personen werden dikwijls door de bezetter beboet. Em. De Doncker (alias de Koperen) was betrapt op fietsen. Hij vloog in de gevangenis, raakte zijn fiets kwijt en kreeg 35 fr boete. Mme Ocula, dame van den statieoverste, kreeg een boete en een straf van 2 dagen gevangenis, om zonder 'passe-port', gereisd te hebben. Jan Heyvaert moest een boete betalen aan de majoor van de Duitse landsturm-mannen uit Kreveld . Hij verklaarde aan de gemeente onmogelijk te kunnen betalen en vroeg een vermindering van straf tot 25 Mark. Er werd ook een PV opgesteld tegen enige personen van Opwijk voor het roven van hout in het Kravaal, in de bossen van de heer graaf d'Assche . Mazenzele Hier kregen verschillende inwoners boeten wegens houtdiefstal in het Kravaalbos. Er werd op grote schaal hout gestolen door inwoners van Mazenzele, van omliggende gemeenten en door vluchtelingen. De politie van Mazenzele kon dit niet beteugelen en vroeg zich af wat ze moet doen. Louis Delgouffe, Isidoor De Nil, Maurits De Nil en Leo Vereman werden ondervraagd op betichting van 'houtdiefte'. De boswachter sprak van 7 betrokken personen, maar had er maar 4 herkend. In augustus 1917 werd een PV opgesteld door boswachter Petrus Van Malderen tegen Joannes De Vlieger, Petrus Frans De Rijck, zoon van Afred, en tegen Louis Van der Elst. Inzake een jachtmisdrijf vroeg de procureur des konings te Brussel in april 1917 inlichtingen over de getuigen De Mulder Frans en Van der Borght Emile. In mei werd informatie opgevraagd over Meskens Adolf en Engels François. Vliegplein In oktober 1918, toen de Duitsers zich terug trokken,
wilden ze in Opwijk op de Hulst een vliegplein aanleggen. De gendarm Haag melde
aan de kommissar te Asse dat met het wellen van het afgetekende land moest
gewacht worden tot de paardenbezitters verwittigd waren. Vervoer en mobiliteit De bewegingsvrijheid van de burgers werd door de bezetter erg beperkt. Ook de
vervoermiddelen zelf , zowel voor personen als voor goederen, werden door de oorlogsomstandigheden
sterk getroffen. Voor elke verplaatsing moesten Passierscheine worden aangevraagd. Men had paspoorten nodig om van het gouvernement-generaal naar het Etappengebied te mogen en omgekeerd, wat het gewone verkeer in vele streken geheel ontregelde. Alle vervoer werd moeizaam, tijdrovend en duur. Spoorwegen De eerste Wereldoorlog bleef niet zonder gevolgen voor het Belgisch spoorwegpatrimonium. Tal van treinen door het oorlogsgeweld onherroepelijk beschadigd. Zo vertrokken er tegen de zomer van 1915 vanuit het Brusselse Noordstation niet meer dan veertig treinen per dag (voor de oorlog waren het er tweehonderd geweest), waarvan dan nog bijna alle wagons voor het Duitse leger waren gereserveerd. De lijn 60 Brussel-Dendermonde bleef in gebruik, maar dan vooral voor
legertransporten. De Stationschef Ocula werd vervangen door een Duitser. Rijwielen De rijwielen moesten in het begin van de oorlog bij de Duitse bezetter ingeleverd worden. In april 1915 volgde het verbod nog met een fiets op de straat te verschijnen en in september 1916 werden de velobanden opgeëist. Opwijk In oktober 1916 vroegen de Opwijkse hulpsecretaris August Van Mulders en de schepen van Openbare Werken Petrus De Block een rijwieltoelating omdat de gemeente zo uitgestrekt was en wel 15 gehuchten telde. De eerste moest voor de Duitse bezetters de telling doen van de voorraden en de tweede stond in voor de werken in Opwijk gedaan door werklozen. Maar de aanvraag werd geweigerd. In januari 1917 vroeg de gemeente aan de Opwijkse 'Bahnwache' een formulier 'Auftrag auf Radfahrerlaubnis'. In september 1918 vroeg ze aan de Kommissar te Asse een reispas voor veldwachter Jan Hermus om per fiets naar Asse te mogen rijden. Hij moest dagelijks naar het kommissariat te Asse moet, wat te voet 2 uur vergde. Eind september 1918 moest de gemeente haar rijwiel inleveren. De banden waren zelfs al vroeger ingeleverd. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck meldde: (Brief van 22 nov.) Velorijden is weeral verboden, iedereen moet een pas hebben. (15-1-16) Al de velo's en velebanden zijn nu te Opwijck ook opgeëischt.'' Wanneer gaan we ze terughalen jongens? 't Word tijd; als we niet in 't korte gaan, zullen ze Opwijck nog leegplunderen! (12/16). Mazenzele In september 1918 is er na ontelbare opzoekingen geen bruikbaar rijwiel meer gevonden. De enige die er waren zijn reeds opgeëist. Het vervoer tussen Opwijk en Brussel (tot Wemmel) gebeurde dan met een 'omnibus'. Voerman was Emiel Abbeloos. Het frontblaadje De Stem uit Opwyck berichtte: Tusschen Opwijck en Wemmel is er eenen omnibus dienst des 's Woensdags en 's Vrijdags twee maal daags op en af 18 man kan vervoeren. De menschen keeren 50 jaren achteruit, ziet ge! Dat toch beter dan niets. (15-12-15) Kaart van 30 November: Alles gaat hier nog goed en er ontbreekt ons niets. Veel nieuws is hier niet tenzij dat er tegenwoordig eene soort oude diligentie, meer geschikt om reizigers te vervoeren dan de vroegere camion het vervoer doet tusschen Opwijck en Wemmel; zij is gesloten en van rondom zijn er ruiten die onverdraaglijk rammelen, zoo danig dat men zijn gebuur moeilijk kan verstaan. De verwarming geschiedt door middel van buizen gevuld met warm water. Men komt te Wemmel aan na 2 uren rijdens. 's Avonds is de diligente verlicht door eene bollantaarn met bougie. (1-2-16) Honden Honden werden ingezet om allerhande karren voort te trekken. Elke ingezette hond spaarde immers de steeds schaarser wordende mankracht. Mazenzele In november 1917 vraagt de gemeente Opwijk de hond van de politiecommissaris vrij te stellen
aangezien die gebruikt wordt als politiehond. Postverkeer en duiven Het postverkeer werd gecensureerd en drastisch ingeperkt. Brieven moesten voortaan open verzonden worden en van Duitse zegels voorzien. Post werd ontmoedigend zeldzaam en het meeste nieuws was waardeloos. De militaire berichtgeving stelde zelden vrolijk. Overal in het land dienden de postduiven ingeleverd te worden. Opwijk Louis Lindemans zag dat in oktober 1914 een eerste
Duitse affiche over de duiven aangeplakt werd. Gemeentelijke uitgaande brieven Opwijk: Duiven, Verloren duiven. Bezetterstijd De Duitsers drongen bezet België de Duitse tijd op. Aanplakbiljetten
kondigden begin november 1914 aan dat de klok in België een uur vooruit gezet werd, op de normale
'Centraal-Europese tijd'.
Toen in 1917 in het Etappengebied de avondklok ingesteld werd, werd in één moeite door heel België verplicht te verduisteren. De mensen zaten van in de vroege vooravond in hun huizen opgesloten, een toestand die door de schaarste aan kolen, kranten en koffie en door het gebrek aan nieuws van familieleden en vrienden aan het front, aanzette tot piekeren en bijdroeg tot een sfeer van algehele ontmoediging. Opwijk In de parochieverslagen werd nauwkeurig aangeduid
wanneer in de lente het uurwerk van de kerktoren één uur vooruit gezet moest
worden, met het vriendelijk verzoek thuis de horloge één uur vooruit te zetten.
In de herfst moest men de horlogie van de sacristie en de kerk 1 uur achteruit
zetten. Gemeentelijke uitgaande brieven Opwijk: Horloges. Bij het uitbreken van de oorlog stelde
de Belgische overheid al in september 1914 de censuur in om te vermijden dat de
invallers inlichtingen zouden krijgen over troepenbewegingen. In de dagbladen
waren er dan ook veel blanco ruimten te vinden.
|