Naar HOM-website

Startpagina HOM-algemeen

Nieuw op HOM-site

Naar externe links

Zoeken in HOM-site

Inloggen HOM-ledengebied

Vorige bezochte pagina

Volgende (reeds bezochte) pagina

Email naar HOM

Vernieuwing van deze pagina

Klik voor naar top van de pagina of dubbelklik linkermuisknop

Sluit dit vak met klik op linker muisknop.

Info rechtermuisknop

Volgende pag. of vorige pag.

  

  
  

aaaaaa

 

www

Vluchtelingen bij ons in 't begin van de oorlog


In zijn Geschiedenis van Opwijk (1937-'39) schrijft Jan Lindemans:

Over 24 augustus 1914: 'Looperkens Maandag' (pag. 222)

Het gerucht van de onmenselijke wreedheden door Duitse troepenafdelingen in het Waalse land begaan was intussen tot hier doorgedrongen; de mensen leefden thans in gedurige angst voor eigen goed en leven; velen groeven holen in den grond waarin zij, bij 't minste onraad, verdwenen. Dit verklaart ook de panische schrik die velen aangreep op 24 Augustus, «Loperkens Maandag» of «Vliegende Maandag», toen hier, in den vroegen namiddag, met hele troepen mansvolk van Droeshout, buiten adem en bleek van angst, het dorp kwamen binnengestoven, roepend dat de Duitsers al de weerbare mannen aan 't wegvoeren waren. Kort daarop verschenen die van Mazel met dezelfde mare en weer een tijd daarna, doodmoe en zich bijna veilig voelend te Opwijk, omdat ze al ver van huis waren, mannen uit Asse, Ternat, Lombeek en verderop. Heel den namiddag duurde die akelige doortocht. Het mansvolk van Opwijk zelf was echter ook dadelijk op de vlucht geslagen naar Buggenhoutbos of naar de Schelde toe, op zijn beurt paniek zaaiend hogerop. Achteraf bleek dat geheel Henegouwen, Zuid-Brabant en Zuid-Oostvlaanderen den «vliegende Maandag» beleefd hebben. De aanleiding tot deze zonderlinge paniek schijnen nochtans de ijselijke gebeurtenissen te Tamines geweest te zijn.

Over vluchtelingen van Lebbeke en Dendermonde (pag. 222):

Op 4 en 5 September geschiedde de wrede strafexpeditie op Lebbeke en Dendermonde. Aldra liep het hier vol angstige vluchtelingen uit Lebbeke en St. Gillis, 's Avonds zagen we de akelige rode gloed, in de verte, boven de brandende stad...

en verder (pag. 226):

Gedurende de hele maand Oktober passeren hier, te voet, vluchtelingen die weer naar huis toekeren. Alzo, op 20 Oktober, de pastoor van Schiplaken, aan 't hoofd van zijn parochianen, komend uit Waregem.

In  zijn oorlogsdagboek vermeldt Louis Lindemans o.m.

Eerste vluchtelingen uit Haacht en omstreken In Opwijk (17-8-14).

Te Opwijk, en in gans het payottenland, algemene paniek (la panique de la S. Barthélemy ofte de Vliegende Maandag). Rond de middag stormen honderden mensen het dorp binnen: Men zegt dat de Duitsers overal het mannenvolk meenemen! Alleman op vlucht naar Buggenhout bosch (en Klein Brabant). Onvergetelijk schouwspel.. Moedig gedrag van veldwachter Jan Hermus, die tegen stroom op, per velo naar Asse snelt om te zien wat er eigenlijk is (24-8-14).

Terugkeer van de Opwijkse vluchtelingen (enkelen zijn nog achter) (25-8-14).

Talrijke vluchtelingen uit Lebbeke brengen akelige tijdingen. Die mensen beven van schrik. Velen vernachten in de schuur van 't pensionaat. 's Namiddags te Opwijk Klei waren nog Duitse troepen

in optocht, doch daar Dendermonde gevallen was, trekken zij terug (4-9-14). 

Talrijke vluchtelingen uit Lebbeke, halfdood van schrik, in Opwijk (5-9-14).

De vluchtelingen van Lebbeke trekken naar huis na hier 1 1/2 week verbleven te hebben (8-9-14)

Opwijk vol vluchtelingen (6-9-14).

E.H. Pastoor Droeshout, met de dood bedreigd, vlucht, in boer verkleed, langs 't hof ten Eeken naar Opstal, en verder naar Holland (19-9-14).

Louis Aerts van 't Eeksken verblijft bij ons (LL). (30-9-1914)

Deze namiddag, terugkeer, na verre omwegen, van M. Jan Buggenhout (27e september gevlucht). Hij brengt gazetten en nieuws mede, en verzekert dat een Engelsch leger zich rond Gent bevindt (5-10-14).

Paul Lindemans ontmoet te Brugge E.H. Pastoor van Droeshout, ziek, bewustloos, bijna sprakeloos (11-10-14).

Terugkeer van Frans Van Mol hem (sedert half september weg) en andere Opwijkse vluchtelingen (14-10-14).

Fern. Wynants zit in Blankenberg en Jos. Semal in Zelzate (15-10-14).

Doortocht van vluchtelingen uit Mechelen en omstreken die naar hunnen verwoesten tehuis terugkeren (16-10-14).

Veel voorbijtrekkende vluchtelingen (18-10-14).

Vluchtelingen van Hever, die in Waereghem verbleven, landen hier aan, uitgeput. Een 40tal houden stil in 't pensionaat, en eten al wat er is: tusschen hen, eene pasgeboren, stervende tweeling! (19-10-14).

De pastoor van Schiplaken, aan het hoofd zijner parochianen, trekt door Opwyck, komende van Waereghem. E.H. Alf. De Smedt, hier aangekomen per velo, brengt nieuws over den val van Antwerpen (20-10-14).

Nog altijd terugkerende vluchtelingen (21-10-14)

Steeds doortocht van vluchtelingen. Uiterst droevig ! (22-10-14)

Henri De Block is weergekeerd (28-10-14).

Terugkeer van E.H. Walgrave (4-11-14)

's Avonds, terugkeer van E.H. Pastoor van Droeshout. (6-11-14)

In een brief aan de redactie van het frontblaadje De stem uit Opwyck (Louis Geeurickx) doet J. Van Malderen volgend relaas:

De groote vlucht

Hoe 't er in Opwijck heeft uitgezien in 't begin van den veldtocht? Daar weet U weinig van wellicht … maar hebt ge niet gehoord van die groote gebeurtenis, de algemeene vlucht? Dat was een geschiedenis, man, heel Opwijck, Merchtem, Baerdeghem, Assche, Moorsel, Ternath, Liedekerke, Erembodeghem enz.,  al 't mansvolk vluchtte …'t was overal op den loop, enkel eenige stouteriken waren gebleven, goed verstoken of vast van zin dat te doen in schuur of kelder of … in 't geheim gedolven borgput: Ge kunt van leven niet weten, wat die sloebers nog in hun strielen krijgen, zegden die wijze ingezetenen. En ze hadden gelijk! Ge zult hooren hoe de dappere Opwijckenaars er van profiteerden.

De Opwijckenaars, grote vaderlanders, hadden hun kalmte een oogenblik verloren door 't plots opdagen en voorbijrukken van een sterke Duitsche kolom die over Aalst en Oudenaarde naar Rijsel oprukte. Maar ze waren bekomen nu van den schrik die de eerste patroeljegevechten hadden veroorzaakt en nu wachtten ze degebeurtenissen af.- Zoo, 't was op den eersten maandag na de bezetting van Brussel. 'k Was na t middagmaal een luchtje gaan scheppen in 't lekker zonnetje: 't was echt zomerweer, zonder hitte: een zuiderwindje frischte de lucht op; van Duitschers geen spoor en ook geen geweerschot te hooren. Wijl ik daar zoo te kijken stond in 't genieten van dat weertje hoor ik opeens geroep in de richting van 'De Keyser'. Er stond daar een vrouw gebaren te maken en te roepen met de handen rond den mond om zich ver te doen verstaan maar ik kon niet vatten wat ze wou zeggen. Terwijl ik schouderophalend de hand achter 't oor lei om beter te hooren komen er nog andere meisjes op de straat geloopen en doen met de handen teeken van te gaan lopen.

Mijn broer die 't spel gevat had was 't nieuws al aan 't overroepen aan Ben. De Hertogh 'sen en Boerke de Poulenier: 't mannevolk moest gaan loopen want de Duitschers komen en pakken al 't mannevolk mee tot 45 jaar.

Terwijl 't nieuws zoo, als 'n strooivuur de ronde deed van buurt tot buurt en overal 't mannevolk te been bracht, zien wij heel in de verte achter de Dokkene bosschen groepjes volk komen aangeloopen deels op de groote baan van Droeshout, deels dik over dunne dwars door 't Perreveld.

Dit zicht wekte ernstige bedenkingen bij mevr. Benoit De Hertogh! Ze kwam afgeloopen met groot gebaar en hoog geroep: Wat is 't? 't Is toch niet waar zeker. Ach zeemenis Benoit, kom ne keer zien! Maar kom algauw ne keer zien …! Benoit, trek uw schoenen aan, en maak u gereed; 't is pardjeus, echt waar, maar ziet dat volk'.

Zoo begonnen de koenste harten al ne keer te bepeinzen. Ook Boerke met zijn eega kwam al afgeloopen om raad te slaan; Benoit De Hertogh door 't geroep van zijn vrouw uit zijn noenslaap opgeschrikt komt al pekkebeenen buiten zijn deur geloopen en zonder zijn spreekwoordelijke kalmte te verliezen: 'Maar wie weet hoe die menschen gaan vluchten zijn ook. Dat er ne keer iemand ging zien, wat verderop?!'

Daarop stapte ik het af naar 'De Keyzer' waar er ook een belangrijke beraadslaging aan de gang scheen. Mannen- en vrouwvolk stond daar midden op de straat en ondervroegen beangstigd de eerste vluchtenden die daar hijgend kwamen aangeloopen: een jonge vrouw met een jongentje en een meisje van twaalf jaar oud.

Fille, de bazin uit den Keyzer, met Wanne van Maantjes en Trien van de lange Loens waren van meening dat er moest gehandeld worden. Felen van de Lange's en Frans Van den Broeck namen 't zoo serieus niet op.

Maar hebt gijlie de Duitschers gezien? vroeg ik. 'Neen maar ze kwamen ginder in Assche te Heyden al aangeloopen uit Ternath en Liedekerke … Ze doen al 't mansvolk mee.' 'Waarom zijt ge dan gaan loopen, vrouwen en kinderen laten ze toch gerust?' 'Ja maar ge kunt gij niet weten .. neen ge kunt zeker niet weten opperde Wanne van Maantjes'.

'Fons, haal 't paard nekeer buiten', riep de vrouw van Louis Heyvaert tot haar jongen Fons die op het hof al zingend rondliep en geenszins bekommerd scheen om al dat nieuws. 'Och, moeder, 'k zal mijn beenen wel gebruiken als 't er op aankomt', verzekerde Felen.

De beraadslaging nam een geruststellenden draai: ze zouden zien en de gebeurtenissen afwachten.

De gebeurtenissen gingen spoedig hen komen overvallen. De eerste groepjes vluchtenden kwamen reeds toe: mansvolk zonder muts op in de hemdsmouwen barrevoets; ze waren op hun werk van 't gevaar verwittigd geweest en zonder dralen op de vlucht geslagen.

Daar wij hen half ongeloovig half medelijdend antwoordden en maar geen ongerustheid vertoonden probeerden ze ons bang te maken door ons op te disschen al wat ze van de Duitschers gehoord hadden: ze waren boven Aalst aan 't branden geweest en in 't Walenland hadden ze de burgers voor de soldaten uit in den slag gedreeven … en vrouwen en kinderen moesten ook mee.

Dat maakte diepen indruk, er wierd gegriezeld bij 't hooren ervan. 'En ze hebben kinderen de handen afgekapt in 't Walenland'. Och, die beulen, ze moesten allemaal verdonderen.

'Ja, ja, en nu gaan ze tegen Antwerpen beginnen misschien' opperde er iemand 'hij moet het allemaal hebben'.

'Aan Antwerpen komt hij nooit aan. Binnen de forten is 't zeker. 'k Moet er vandaag nog naartoe, ja: maar 't is niet om te lachen' en weg waren ze, niet zonder een zekere ongerustheid te laten in de geburen. 't Moest toch eens waar zijn?! 't Is toch zoo een aardig volk: ze zijn tot alles in staat.

Intusschentijd was Liviene Van den Broeck haaren kelder gaan inspecteeren en den daarin uitgedolven borgput. Uit de Kalkestraat kwam er ook reeds volk aangeloopen, en van den anderen kant kwam te tijding dat Cooreman 's Mil en Benooit en al 't mansvolk van 't hoekske ook de plaat gepoetst hadden. Uit Baerdeghem kwam er dan ook volk toe; maar niemand bracht zekerheid. Was 't waar, niet waar? Hoe was die algemeene zinsverbijstering mogelijk? Er moest toch iets van waar zijn.

Het oogenblik was gewichtig; was het zoo, dan ging het om vrijheid of dwangarbeid, was 't een hersenschim dan stelden ze zich bloot aan de spotternijen van 't vrouwvolk, vastberadenheid was hier van noode; frans Van den Broeck bezat ze nog in voldoende mate.

'Jan, zegt hij tot mij, we blijven; zoolang we den Duitsch met ons eigen oogen niet zien, blijven we hier. Ik, ik verlaat mijn hof niet of ze moeten het afbranden onder mijn oogen of mij uit den schelf van onder 't stroo komen halen.' Dat manmoedig spreken dwong algemeene goedkeuring af. 'En nu, voegde hij er met zijn gezonden zin aan toe, nu zullen we ne keer zien en al die bloodaards duchtig uitlachen als ze gaan terugkomen.'

Hij had maar even gedaan met spreken toen almedeens van Nijverzeel een kargerij vol volk kwam aangereden in volle vaart: voor op de kar met de teugels in de linkerhand en de klets in de andere: Peer de Vieze, rood van woede en schrik. Hij snokte aan den toom en zweepte onmeedoogend op zijn arm beest. Achter hem op 't gerij zijn vrouw en kinderen al 't jong geloop van den 'Paardenkouter' en daartusschendoor een stoof of twee, potten en pannen, een help, een pot boter … Als een furie stormde hij voorbij. 'Ze zullen mij niet hebben' riep hij ons toe in 't voorbijvaren.

't Zicht van al die krijschende kinderen was akelig genoeg maar we konden ons toch niet weerhouden van 't lachen: Pier was zijn zinnen kwijt; hij meent het ginder breed aan te leggen; hij gaat ginder in Baasrode 't volk nog opschrikken. Dat waren de bedenkingen die Peer werden nagezonden. Wij we zouden dus wachten.

Ik stapte dan terug naar huis en vond er min gerustheid dan ik verwacht had. Mena van Boerke's stond daar in den achtervloer te beven van angst. Het mensch was komen vragen of vader en mijn broer Henri niet meereden. Boer had de kar reeds ingespannen, levensmiddelen opgeladen; ook onze naaste gebuur B. De Hertogh stond gelaarsd en geschoeid. Enkel nadat ik haar de verzekering gegeven had dat er geen gevaar bestond, dat het een gekke uitzinnige paniek was en dat die vluchtenden voorzeker hun zinnen kwijt waren liet ook zij zich overhalen om te blijven…

's Avonds werd er gelachen om 't geval; maar een goed deel van de mannelijke bevolking was dien avond niet meer te zien.

Peer De Vieze, de ongetemde Vlaamsche Leeuw, kwam rond vijf uur teruggereden; hij had er een stijve pint op gezet te beginnen van uit Puers tot waar hij gereden was. De welbekende Louis Moerenhout  van Nijverzeel had ook het 'Hazenpad' gekozen en was in een loop tot Baasrode geraakt, overal 't mansvolk opjagend, hij was door den drang van 't volk over de scheldebrug geraakt en had hij daar niet opgehouden van loopen …

Heel Buggenhout was op den loop geweest en tot binnen de forten van Antwerpen was 't alarm geblazen geweest, zoo vertelden de kwatongen, maar 'k geloof dat het historisch overdreven geweest is.

Twee dagen nadien kwamen de laatste vluchtelingen terug; Stienen Thoen was er bij… ze hadden hem twee dagen lang vermist in het dorp.

Ongetwijfeld waren er bij op 'Looperkens Maandag' (24 augustus 1914) ook wel een aantal Opwijkenaren en Mazelaars betrokken.

Uit de verslagen van de parochiepastoors

Opwijk

24 augustus 1914. Om 12.50 ure zijn wij getuigen ener schrikkelijke paniek. Langs de kasseide van het Dorp naar het nieuw klooster, zien wij ontelbare manspersonen die naar ons Dorp komen gevlucht. Werklieden in hemdsmouwen en barrevoets vullen de banen en wegen. Allen zien er verschrikt uit en kunnen nog enkel den naam 'Duitsers' uitspreken. Eindelijk is er toch iemand die te verstaan geeft dat de vijanden al het mannenvolk gevangen nemen en meevoeren. Wij vernemen verder dat zij gekomen zijn van Liedekerke, Teralfene, Esschene, Hekelgem, Meldert en Maxenzeel. Als ze een weinig bedaard zijn, vertellen ze, dat een inwoner van Pamel of Liedekerke op de Duitsers geschoten had, en dat de Duitsers daarop al het mannenvolk gevangen namen en meevoerden. Daarop waren de overige mannen allen op vlucht gegaan; zoo zij zegden trokken zij naar de forten van Antwerpen. Vele lieden uit Opwijk maakten ook hun pak en trokken mede. Er waren zelfs vrouwen, die uit schrik hunnen echtgenoot om zoo te zeggen dwongen om te vertrekken. Doch er waren geen Duitsers te zien en rond den avond kwamen er reeds veel vluchtelingen terug en 's anderendaags volgden de anderen. Alles eindigde op een schaterlach en men mocht de spreuk toepassen: Einde goed, alles goed.

Mazenzele

Op maandag 24 augustus 1914 algemene vlucht uit al de dorpen ter oorzaak van het verspreide gerucht 'Al de mannen en jongens worden reeds te Pamel gepakt.' De 4 Zusters van ons klooster waren insgelijks naar Opwijk gevlucht met de Zusters van Asse-ter-Heide. De Burgemeester, koster en bijna al de manspersonen vluchtten naar Buggenhout -bos en zelfs tot aan den Rupel.

De pastoor aan dit gerucht geen geloof gevende, bleef te huis. Rond 2 ure kwamen de 6 Zusters van Essene met pak en zak. Zij bleven in de pastorij tot 's anderdaags, wanneer hun werkman kwam verwittigen dat het gerucht vals was.


Armand Du Bois, toenmalig burgemeester van Lebbeke, verwoordde de gebeurtenissen met veel dramatiek in zijn publicatie 1914-1918. Lebbeke onder het Duitsche Scrikbewind. Mijn Dagboek geschreven tijdens den oorlog. Plundering – brand – moorderijen – geweldaden gepleegd door de Duitschers te Lebbeke van 1914 tot 1918.

Looperkens Maandag.

24 OOGST. — «Looperkens Maandag»; een dag welke immer in het geheugen zal blijven.

Het was een Maandag; tweede dag der Dendermondsche kermis, die, hetzij terloops gezegd haar feestelijk uitzicht niet had, maar van 's menschen geheugen nooit zooveel volk had zien samenstroomen. Rond tien uren rent een groep wielrijders, koersers gelijk, door het dorp. Zij vliegen voorbij; niemand neemt er acht op, wel dat de eene of de andere van hen riep: «De Duitschers volgen ons. » Er komt eene tweede groep wielrijders; dan een rijtuig; lichte karren tot brekens geladen met volk en pakken. Wat gebeurt er? Onmogelijk het te gissen. 't Is een algemeen en standvastig geroep: «Maakt u gereed om te vluchten; de Duitschers komen.» Wij lachen en trekken de schouders omhoog. De vluchtelingen maken lastig, beleedigen ons, en voort gaat het toomeloos loopen.

Mijne bevolking ook wordt angstig; de lust tot lachen verdwijnt. Heimelijk trekken zij binnen, om na eenige oogenblikken, met de reeds gereedgemaakte pakken terug te voorschijn te komen. Zoo groeit de vluchtende menigte immer aan. Er komen er van alle kanten en zijden; van de richting van Opwijck; Brusselsche steenweg, Wieze, Aalst; loopen, altijd maar loopen naar Dendermonde toe.

Blootshoofds; de voeten bebloed; in de hemdsmouwen; zweetend, blazend, hijgend van dorst, ineenzakkend van moeite, verklaren die mannen met gebroken woorden, al loopende, de angst in het hart en met verwilderden blik, dat de Duitschers hen volgen; alle weerbare mannen nemen en ze voor hun leger doen aanstappen.— Tusschen die ongelukkigen; zijn er, zooals ik verneem, van boven Denderleeuw; ja van Ronse, in volle vlucht van Edinghen en Halle vertrokken, 't Is ongelooflijk, zou men zeggen maar toch waar.

Hun vragen: «hebt gij Duitschers gezien?» was tot antwoord krijgen: «Neen, maar zij komen.»

        't Was gedaan met de rust onder mijne medeburgers; en vóór het middag was hadden reeds duizende Lebbekenaren den weg der loopers gevolgd. Zij sleepten alles mede, vrouw en kinderen, pakken, koeien, geiten, ja zelfs kiekens en konijnen: in een woord gansch hun bezit. 't Was droef, ja hartverscheurend om zien. De kinderen schreeuwden, de vrouwen huilden;  de mannen tierden en beleedigden dezen die hen wilde tot bedaren brengen. Ik zelf heb eenige kwade oogenblikken beleefd met te willen redekavelen met die ongelukkigen. Alles was vruchteloos.

Een mijner politiebedienden wederkeerend van Dendermonde, verzekerde dat hetgeen wij te Lebbeke zagen nog niets was in vergelijking met wat in de stad gebeurde. Het gedrang was aan de Scheldebrug zoo groot, dat menigeen onder de voeten der menigte vertrappeld werd of terecht kwam onder de voertuigen.

Deze ontzettende vlucht bracht stroomen volk aan van Brussel, Gent, Mechelen, van overal. En waarom? Altijd 't zelfde antwoord: «De Duitschers komen; nemen alle weerbare mannen en drijven ze vóór hun leger.» Ik heb later vernomen dat deze paniek algemeen was in Vlaanderen en Brabant. Waar was zij begonnen?... Ik weet het niet. Wat had ze teweeggebracht?... Ik ben het nooit te weten gekomen. Wat ik kan, is de waarheid bevestigen van 't verhaalde.

Dit zoo treurig als komiek voorval vervulde mij het harte met medelijden. Ik kon deze besmettende vrees aan niets anders toeschrijven dan aan de ontzenuwing voortgebracht bij het lezen der wreedheden, door de Duitschers in het Walenland, Aarschot en Leuven bedreven».

Bij het invallen van den avond begon de terugtocht. Wie legt de verandering uit? Het volk was kalm geworden, en scheen beschaamd over zijne daden. Wie zich niet kon verbergen in rijtuig of kar, wachtte de duisternis af om de bewoonde plaatsen door te trekken. De lachers om zich belangrijk te maken of hunne eigene blootheid te verbergen, kunnen helaas niet nalaten, deze ongelukkigen, door vermoeienis en honger uitgeput, zich langs de straten, voortslepend, lastig te vallen.

25 OOGST — Alles in mijne gemeente krijgt een ander uitzicht. Looperkens Maandag heeft bij velen den moed in de schoenen doen zinken. De moedigsten worden bedaard. De reispakken in 't vooruitzicht van eene mogelijke vlucht, blijven gebonden en verzegeld. De grootste spotters verliezen hunne opgewektheid; en hoe menigen zijn mij komen vragen: «Burgemeester, wat raadt gij ons; blijft gij hier?...». En op mijn antwoord onherroepelijk altijd hetzelve: «Voor niets ter wereld verlaat ik mijne gemeente» krijgen zij, ten minste uitterlijk, nieuwen moed.

 

 


www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-