Zoals in alle oorlogsconflicten werden ook gedurende de Eerste Wereldoorlog heel wat krijgsgevangenen afgevoerd naar kampen, zodat zij niet langer deel konden nemen aan de strijd. Krijgsgevangene, Prisonnier de guerre, Kriegsgefangene, Prisonner of War (heden ten dage veelal afgekort als POW); de naam zegt het... tijdens krijgsverrichtingen word je, om welke reden ook, gevangengenomen en je militair zijn houdt eigenlijk op. Soldaten die ontwapend worden, ervaren altijd een gevoel van angst, onzekerheid en overwonnen te zijn, m.a.w. gefaald te hebben. Krijgsgevangenen hadden in 1914 weliswaar rechten, vastgelegd in het landoorlogreglement uit 1899, maar over de behandeling ervan is zeer weinig bekend. Men verondersteldt dat dat krijgsgevangenen vrij goed behandeld werden; alhoewel het zeker is dat gevangengenomen Belgische soldaten in ieder station werden opgewacht door een dolle menigte Duitsers die hen uitscholden voor 'schweine' en moordenaars. Niet zelden werden ze door kinderen bekogeld met stenen en stukken hout, wat hun moedeloosheid nog vergrootte en hen voor de toekomst het ergste liet vermoeden. Vooral krijgsgevangen genomen Engelsen moesten het ontgelden, omdat zij Duitsland de oorlog verklaard hadden... niet zelden werden ze afgeranseld en kregen geen of nauwelijks voedsel. Het lot van krijgsgevangen was ook zeer veel Belgische militairen beschoren. Het totaal aantal Belgische krijgsgevangenen verschilde uiteraard van jaar tot jaar. Bij het Belgisch leger werden naar schatting 730 officieren en 40.500 onderofficieren en soldaten krijgsgevangen genomen. Al van in de beginperiode (augustus-september 1914 –de oorlog rond de forten-) werden honderden Belgische krijgsgevangenen naar Duitsland afgevoerd. Onderscheid werd daarbij gemaakt tussen de officieren die in de Oflags (Officieren Lager) werden opgesloten en de gewone soldaten die in Stalags werden ondergebracht. De talrijkste groepen Belgische krijgsgevangenen werden te voet of per trein (veewagens) naar Duitsland gebracht meestal, naar Hannover en vandaar verdeeld over een 150-tal verschillende kampen, gevangenissen en disciplinaire kampen. De meest bekende waren (of waren gelegen nabij): Soltau, Giessen, Göttingen, Hameln, Holzminden, Munsterlager, Parchim en Senne. Het aantal krijgsgevangenen in elk van de kampen varieerde sterk: voor zover bekend geven we tussen haakjes per kamp een aantal en het tijdstip: Officieren: Altenau-Harz (103 in 1918), Eutin-Holstein (116 in 1918) en Maagdenburg (150 in december 1917). Onderofficieren en manschappen: het qua cijfers veruit grootste kamp van Soltau (17.000 in 1915, zakt naar 14.500 in 1918), Parchim (6.000 in 1916, zakt naar 2.400 in 1918), Altengrabow (2.150 in 1915, stijgt naar 10.700 in 1918), Göttingen (1.125 in juli 1915, 2.300 -meestal Vlamingen- in maart 1917), Güstrow (1.800 in juli 1915, 1.400 eind 1918) en Giessen (900 voor de ganse periode 14-18). De meeste krijgsgevangenen waren militairen. Toch kwamen er ook burgers terecht. Zo werden in augustus 1914 ook leden van de burgerwachten gevangen genomen en naar Duitsland afgevoerd. Naast de eigenlijke krijgsgevangenen waren er ook de burgerlijke gevangenen, Belgische burgers die meestal om politieke redenen naar Duitse kampen werden afgevoerd. Na het beëindigen van de oorlog, vanaf december 1918 tot midden 1919, werden de kampen geëvacueerd. De gevangenen werden daarbij samengebracht in verzamelkampen en veelal via Kopenhagen, Hamburg, Bremerhaven en Nederland naar hun vaderland gerepatrieerd. Hulp van het thuisfront Duizenden soldaten werden na de val van de fortengordels rond Luik, Namen en Antwerpen in 1914 opgesloten in Duitse kampen. De Belgische krijgsgevangenen werden meestal opgevangen in inderhaast opgerichte barakkenkampen in Altengrabow, Giessen, Munster, Sennelager, Soltau, Hamelen, Friedrichsfeld,… waar ze vier jaar lang samenhokten met een bont gezelschap lotgenoten. In de grootste kampen werden tot 20.000 manschappen gehuisvest. Deze kampen groeiden als het ware uit tot houten dorpen met een eigen lazaret, grootkeukens, refters, kantines, kapellen en een bibliotheek. Op grond van de bepalingen van de Conventie van Den Haag had een aantal filantropen hulporganisaties opgericht, zowel in het bezette België als in het buitenland, om bijkomende levensmiddelen op te sturen naar de Belgische krijgsgevangenen. Aanvankelijk waren het vooral familieleden die via deze tussenweg hulppakketten met brood, beschuiten, koffie, kleding of tabak bezorgden aan hun geliefden. Ook kledingstukken ter vervanging van de haveloze uniformen van de gevangenen waren erg gegeerd. De familieleden of 'oorlogsmeters' konden eigen pakjes binnenbrengen of geld overmaken zodat de hulporganisaties standaardcolli's konden verzenden. Door de organisatie van allerhande feesten, concerten, tentoonstellingen en tombola's werden fondsen ingezameld voor zogenaamde 'collectieve verzendingen' naar hulpbehoevende krijgsgevangenen die niet door hun familie geholpen werden. Natuurlijk kon de Belgische regering deze gevangenen niet helemaal aan hun lot overlaten. Daarom werden de belangrijkste particuliere hulporganisaties gesubsidieerd. Toen duidelijk werd dat de oorlog nog lang zou aanslepen, richtte minister van Justitie Carton de Wiart in mei 1915 in Le Havre de Belgische Middendienst voor de Krijgsgevangenen op. Deze overheidsdienst moest morele en materiële hulp verlenen aan de krijgsgevangenen (via de verzending van levensmiddelen, kleding en boeken), inlichtingen verlenen aan de families en de werking van de verschillende liefdadigheidscomités beter coördineren. De nieuwe overheidsinstelling was gevestigd in Sainte-Adresse, het toevluchtsoord van de Belgische regering, en werd geleid door Gerard Cooreman –die 3 jaar later trouwens Eerste Minister zou worden– en advocaat Victor Yseux. Zowat alle bestaande particuliere hulporganisaties sloten zich aan bij dit officiële initiatief. Dit verklaart waarom de archieven van het Belgisch Inlichtingsbureel voor Krijgsgevangenen en Geïnterneerden in Brussel, de Belgische Afdeling van het Hulpcomité voor Krijgsgevangenen in Bern en het Internationaal Liefdewerk voor Krijgsgevangenen en Gewonden in Maastricht momenteel bewaard worden in het Algemeen Rijksarchief. Voor de interne verdeling van de hulpgoederen in de kampen deden deze hulporganisaties aanvankelijk een beroep op een vertrouwenspersoon die moest waken over de correcte distributie van de individuele en collectieve verzendingen. Na verloop van tijd werden echte Hulpcomités, met democratisch verkozen leden, opgericht in de kampen. Er werden statuten opgesteld en op regelmatige tijdstippen vergaderingen georganiseerd. Eén van de belangrijkste taken van de Hulpcomités was de organisatie van de verzendingen naar de Arbeitskommando's, aangezien de meeste gevangenen tewerkgesteld waren bij lokale landbouwers (vooral in de zomermaanden), in de fabrieken, in de mijnen of bij lokale overheidsbesturen (waar ze moerassen moesten droogleggen, woeste heidegronden draineren, wegen aanleggen, enz.). Dit ging gepaard met zware fysieke arbeid zodat extra rantsoenering zeer welgekomen was. Sommige kampen hadden meer dan 2.000 verschillende Arbeitskommando's onder hun hoede. Uit medeleven deelden de Hulpcomités extra levensmiddelen uit aan de lotgenoten die verzorgd werden in de lazaretten. Vaak zette het Hulpcomité zich ook in om onderwijs te organiseren, een bibliotheek op te richten en te zorgen voor ontspanningsmogelijkheden (sport en muziek). Na de wapenstilstand werden 282 officieren en 40.007 soldaten naar België gerepatrieerd. Alle bovenvernoemde instellingen en organisaties verloren hun bestaansreden en werden (na verloop van tijd) opgeheven. Gewonde en zieke krijgsgevangenen naar Zwitserland Vrij snel na het uitbreken van de oorlog startten de oorlogsvoerende partijen onderhandelingen om het lot van de krijgsgevangenen te verzachten. Na tussenkomst van het Vaticaan werd in februari 1916 een akkoord gesloten om de zwaargewonde of zwaar zieke gevangenen te interneren in het neutrale Zwitserland. De selectie gebeurde door een commissie van geneesheren. Deze stelden na medisch onderzoek per kamp een lijst op van de gevangenen die aan de criteria voor internering of repatriëring voldeden. In mei 1916 arriveerden de eerste Belgische 'geïnterneerden' in Zwitserland. Spoedig werd een heuse administratie op poten gezet voor hun opvang. Het Belgisch Gezantschap in Bern nam deze taak op zich, bijgestaan door een aantal liefdadigheidsorganisaties. Kolonel Clément Lefebure, de Belgische militaire attaché in Bern, droeg de eindverantwoordelijkheid. In april 1917 werd generaal Xhardez door de Belgische regering naar Zwitserland gestuurd om er de leiding van de nieuwe Dienst voor Geïnterneerden op zich te nemen. Generaal Xhardez had zijn handen vol met het disciplinair toezicht op het gedrag van zijn landgenoten. Verder moest hij het moreel hooghouden, het patriottisme aanwakkeren, onderwijsinitiatieven ondersteunen en alle praktische aspecten van de internering beredderen. Aangezien de Belgische overheid de mening was toegedaan dat ledigheid het oorkussen van duivel was, werden allerlei initiatieven genomen om het verblijf van de geïnterneerden in Zwitserland zo nuttig mogelijk te besteden. Geïnterneerden die voldoende hersteld waren, werden aangemaand werk te zoeken. Om de geïnterneerden aan een gepaste job te helpen, werd een Tewerkstellingsdienst voor de Belgische Geïnterneerden in Lausanne o.l.v. van de bekende kunstmecenas Octave Maus gecreëerd. Om de oprichting van lokale liefdadigheidscomités te stimuleren en hun werking te coördineren besloot een aantal invloedrijke Belgische en Zwitserse persoonlijkheden zich te verenigen in het Centraal Hulpcomité voor de Belgische Geïnterneerden. De aangesloten comités moesten de zieke of gewonde Belgische geïnterneerden op moreel, materieel en intellectueel vlak helpen. Het Centraal Comité zou de regionale comités bijstaan voor het inzamelen van giften, de hulpverlening gedeeltelijk subsidiëren, nuttige vrijetijdsbesteding en onderwijs organiseren én het patriottisme stimuleren. De archieven van de Hulpcomités van de regio's Montreux en Leysin bleven bewaard in het Algemeen Rijksarchief. Verder zijn ook enkele archiefstukken van de Vaderlandslievende Unie van Geïnterneerden en Krijgsgevangenen bewaard. Dit liefdadigheidswerk, opgericht door Maurice Kufferath, hielp de geïnterneerden die studeerden aan de universiteit en de hogescholen in Genève. Officiële lijsten van Opwijkse en Mazelse krijgsgevangenen zijn vooralsnog niet beschikbaar. Er zouden er, voor Opwijk, in totaal een 50-tal geweest zijn, dus ca. 15% van de soldaten. Onder meer uit persoonlijke archiefdocumenten (brieven, prentkaarten,… van en naar soldaten), uit berichten in het weekblad De Stem uit België (uitg. Londen), uit het oorlogsdagboek van Louis Lindemans, uit het dagboek van brancardier Louis Geeurickx, uit het frontblaadje De stem uit Opwijck, (betrekkelijk veel informatie, gezien de verbondenheid van de soldaten met elkaar), uit de uitgaande briefwisseling van de gemeente Opwijk en Mazenzele, uit de verslagen van de parochiepastoors, uit de individuele dossiers van miliairen (Documentatiecentrum van het Koninklijk Legermuseum en de Krijgsgeschiedenis),… kunnen wij volgende lijst opmaken voor Opwijk: Jozef Aerts, Alfons Baeckens, Frans Biesemans, Juul Bogemans, Alfons Caudron, Aug.De Block, Jacobus De Bondt, Philemon De Mulder, Hendrik De Plecker, Jan De Schepper, Florent Dierickx, Georges Heyvaert, Jozef Houthuys, Alfons Palsterman, Juul Pelicaen, Baptist Roosemont, Gustaaf Roosemont, Jozef Saerens, Baptist Van De Voorde, Jan Van den Broeck, Victor Van den Broeck, Albert Van Mollem, August Van Rossem, Frans Vastenavond, Ben. Vereertbrugghen, Frans Vermeeren, Frans Vermeir, Livien Vermeir, Egide Waverijns, Leo Wijnants,.. Het verslag van de Mazelse pastoor Octaaf De Smet maakt melding van de terugkeer, op 15 november van de Mazelse krijgsgevangenen: Felix Heyvaert, René Michiels en Constant Van der Straeten. In het frontblaadje De Stem uit Opwijck lezen wij over de Opwijks krijgsgevangen onder meer: in nr. 4 van 1 december 1915: Worden ons opgegeven als krijgsgevangene in Duitschland: Frans Biesemans en Jozef Saerens (Clei), Alfons Caudron (lancier), Livien Vermeir, Bogemans (Clei), Jos. Aerts (Broekstr.), Aug. De Block (Dorp), Frans Vastenavond (Clei), Georges Heyvaert (Weyenberg), Tist Van De Voorde (Mansteen), Tist en Gustaaf Roosemont … Wij vernemen uit Holland, en van verschillende kanten dat Juul Bogemans niet dood is, maar krijgsgevangene in Duitschland. Hij stuurde zelfs kaarten naar hollandsche internés en zijn adres is: Soltau Lamstedt - prov. Hanover - barak 1 … Onze krijgsgevangene makkers worden in Opwijck niet vergeten, en de vergadering der christene moeders heeft een werk gesticht dat alle maanden 5 fr naar onze vrienden stuurt - Men heeft reeds 1800 fr in kas.; eene enkele rondhaling in de kerk gedaan bracht 400 fr op. in nr. 5 van 15 december 1915: Krijgsgevangene: Volgens zijn broeder ons meld zou Albert Van Molhem krijgsgevangene zijn in Duitschland sinds 13 oogst 1914. en in nr. 6 van 1 januari 1916:
Wij hebben eene kaart ontvangen van Jules Bogemans
(2de carabin.) uit Duitschland; Louis Verbelen is in het zelfde kamp (Soltau -
Lamstedt)― Volgens zijn schoonbroeder, A. De Ridder, is Jacobus De Bondt (Coben
van Bergmans) krijgsgevangene in Duitschland. Alle maanden worden er pakken op gestuurd aan de krijgsgevangenen; er zijn er rond de 40. in nr. 9 van 15 februari 1916: Brief van 6 Januarie- Er is hier een uitgewisselde krijgsgevangene van ‘t Eeksken, Waverijns, terug gekomen. Hij was gevallen aan den IJzer verleden jaar rond Januari, door een schot in de knie. Hij is 3 dagen blijven liggen en wierd dan door Duitsche brankardiers gevonden en opgeraapt. Hij had, van dorst, vuil water gedronken en heeft licht den typhus gehad. Nu is hij genezen, doch hij blijft mank. en nog in hetzelfde nummer: Victor Van den Broeck, krijgsgevangene in Duitschland, werkt daar bij eenen boer. Hij stelt het goed. in nr. 11 van 1 april 1916: Jan Van den Broeck, gereformeerd soldaat (1), is door de duitschers aangehouden en voor zes maand gevang veroordeeld... Hij had verwaarloosd zich bij de kommandatuur aan te geven als gewezen soldaat. Vijf andere gereformeerde soldaten die zich aangegeven hadden, wierden naar Duitschland gevoerd. Daar J. Van den Broeck ook vreesde dat lot te moeten ondergaan, meende hij naar Holland te trekken; op de grens wierd hij geknipt en met 6 maand gevang gestraft. in nr. 14 van 1 april 1916: Juul Pelicaen, krijgsgevangene in Duitsch- land (Manschaftsgefangenenlager Gardelegen) klaagt zeer over onvoldoende voedsel en honger. Zijn schoonbroeder, Emiel De Clerck, zal hem ‘t noodige trachten te zenden. in nr. 16 van 1 augustus 1916: Frans Vermeir van het 1e Lanciers, zoon van Menten Vermeir van Droeshout, is krijgsgevangene te Altengrabow (Duitschland)- in nr. 17 van 15 augustus 1916: Victor Van den Broeck, krijgsgevangene in Duitschland, werkt daar bij eenen boer. Hij stelt het goed. in nr. 18 van 15 december 1916: Jan Van den Broeck is geïnterneerd in het hotel J. Born, te Hilterfingen in Zwitserland. in nr. 20 van 25 december 1917:
Jozef Verhavert, zoon van Bol, is in Duitschland; adres:
Kriegsgefangene (Civil.Belg.) nr 3443-Barak 39 Holzminden (Deutschland). Zwitserland, verblijft thans in ‘t hotel Walparck, Goldervil bei Thun (Suisse). Hij werd gereformeerd in September 1914 en trachtte in Oct. 1915 over de grens te vluchten maar werd door de D. gesnapt. Daarvoor kreeg hij 6 maand celgevang waar hij schrikkelijk te lijden had. Hij kwam eruit als een gansch gebroken mensch en werd door een Zwitsersch geneesheer aangeduid om naar Zwitserland te gaan. Nu is hij merkelijk beter doch zal nooit meer zijne gezondheid terugvinden. in nr. 22 van 20 april 1917: Jan Van den Broeck verblijft nog steeds in het ,,Pensioen Alpenblik’’ te Goldewil bij Thun (Zwitserland). Die weet er van te spreken wat het is in Duitsche handen te vallen en in een Duitsch gevang te recht te komen! in nr. 24 van 1 augustus 1917: Jan Van den Broeck, vroeger geïnterneerd in Zwitserland, is aangekomen in Frankrijk; zijn adres: H.M.B. Fontgombault (Indre) in nr. 30 van 29 juni 1918: Juul Pelicaen, die krijgsgevangen was in Duitschland is, een zestal dagen geleden in Zwitserland aangekomen. en tenslotte in nr. 32 van 10 oktober 1918 (laatste nummer):
Uit
verscheidene brieven en kaarten. Niet alle krijgsgevangenen bleven tot het einde van de oorlog in Duitsland – zie duiding hierboven. Dit was in elk geval het geval voor Jan en Victor Van den Broeck, Juul Pelicaen en Florent Dierickx. Op 14 oktober 1916 schreef het Opwijks gemeentebestuur aan het Pasbureel Asse: N° 1427 Opwijck, 14 October 1916. Aan het pasbureel, Assche. Gelief hierbij de eenzelvigheidsbewijzen te vinden van den genaamden Van den Broeck Victor en van Dierickx Florent in onze gemeente gekomen, komende uit krijgsgevangenschap in Duitschland. en N° 269 – 30-4-17 Aan het Meldeambt, Brussel N° 2265 en 2786 zijn twee uit Duischland teruggekeerde krijgsinvaliden, die zich reeds regelmatig melden. Hoogachtend. De Burgemeester (get.) B. De Smedt In de uitgaande brieven van de gemeente Opwijk lezen wij nog: N° 1303 – 15-5-1918 De ondergetekende burg. der gem. Opwyck, verklaart dat de vrouw Jan Baptist Berghman maar sedert 7 jaar getrouwd is en de boerderij voor hun eigen maar begonnen hebben een weinig voor den oorlog. De man is sedert vier jaar krijgsgevangen. Het land is van den slechtsten grond van gansch de gemeente en is bovendien slecht gewerkt. Wij verzoeken dus den Heer Voorz. Der Prov. E. Kom. de boet van 1800 Mark nog merkelijk te willen verminderen. De Burgemeester, (get.) B. De Smedt In het weekblad De Stem uit België van 8 oktober 1915 (2de jaargang 1915-1916, nr. 3, pag. 3) lezen wij: OPWYCK. … Aan de soldaten van Opwyck, die in Duitschland krijgsgevangen zijn, wordt maandelijks 5 fr. gezonden. De raad der christene moeders heeft hiervoor reeds 1,800 fr. bijeen. Een enkele rondhaling in de kerk bracht 450 fr. op.- 'Belg. Stand.' In een bijlage (?) Militaires Belges tombés aux mains de l’ennemi – Première liste officielle zien wij: Pag. 2 Sous-officiers et soldats Aerts Joseph, s. 8e l., 3/3, Soltau Boecke Alphonse s. 28e l., ¼, Soltau Berchmans Jean s. 10e l., 3/-, Münster pag. 13 Vandenbroeck Pierre s. 10e l., 3/-, Münster. In het 'afroepboek' van de Sint-Paulusparochie lezen wij: October 1917 Gedurende deze (eerste) week (van October) zullen de leden van het komiteit tot bescherming onzer krijgsgevangenen zich nochmaals in de huizen aanbieden om eene geldelijke ondersteuning voor onze gevangene soldaten te vragen. Wij hopen dat Opwijck zich nogmaals liefdadig zal toonen voor zijne afwezige gevangene broeders. In het verslag over de werkzaamheden van het Genootschap van Sint-Vincentius a Paulo van Opwijk gedurende het jaar 1917 lezen wij: 3° Een derde werk, grootendeels ten laste van de plaatselijke private liefdadigheid, heeft voor doel het verzenden van pakjes met eetwaren naar onze arme jongens, krijgsgevangenen in de kampen in Duitschland. Ik kan U geen cijfers aanhalen; doch te oordeelen naar de talrijke kaarten van dankbetuiging die ons maandelijks uit Duitsche krijgskampen toekomen, worden de verzendingen regelmatig ontvangen en gretig en dankbaar aanveerd. 25 Xber 1917 Tentoonstelling
Selectie van andere publicaties, bronnen en literatuur
|