Archeologische monumentenzorg in Opwijk - I

Artikel verschenen in HOM-tijdschrift 1997-4, pag. 29-35


Nieuw en actueel voor Opwijk zijn de in uitvoering zijnde of ter sprake zijnde archeologische opgravingen en -onderzoeken.

Hierbij onderscheiden wij op dit ogenblik twee sites.

I. De Borchtsite

In respectievelijk onze bijdrage 'Opwijkse monumentenzorg', p. 3-6 van de HOM-binnenkrant van het HOM-tijdschrift 1997-2 en in 'Naar een wijziging van het B.P.A. Nanove ?' p. 6-8 van de HOM-binnenkrant van het HOM-tijdschrift 1997-3, hadden wij het reeds ruim over het voorstel om de nieuwe locatie voor het Opwijks Jeugdhuis Nijdrop te voorzien op de Borchtsite in Opwijk-dorp (ten oosten van het hof ten Hemelrijk). Hierbij schreven wij ook over het archeologisch onderzoek op de Borcht dat door het ministerieel besluit van 3 maart 1998 van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening aan de gemeente Opwijk opgelegd werd als voorwaarde om het Bijzonder Plan van Aanleg nr. 5 'Nanove' eventueel te mogen wijzigen in functie van een eventuele herbestemming van het vroegere Nosta-terrein (Belgomilk, Kloosterstraat) en van de Borchtsite.

Nadat men eerst enkele maanden inactief bleef, onder meer omdat sommigen zich tevergeefs trachtten te onttrekken aan de ministeriële beslissing voor een degelijk onderzoek, startten de opgravings- en onderzoekswerken eind november '98 -dus juist voor de winterperiode- op het nat en drassig terrein (met diverse gedempte omwallingen, naast de dorpsbeek). De uitvoeringsperiode werd aanvankelijk bepaalt op drie maanden, dus tot eind februari '99.

Het was wel bij voorbaat duidelijk dat drie maanden niet zouden volstaan om het onderzoek ter plaatse af te ronden, onder meer ten gevolge van de te verwachten winterse weersomstandigheden en de natuurlijke drassige aard van het terrein.

Medio februari 1999, dus enkele dagen vóór de afloop van de aanvankelijke termijn, werd dan ook een verlenging van de onderzoeksperiode vooropgesteld en door de diverse instanties aanvaard.

Uiteraard berichten wij U in volgende nummers van dit tijdschrift nog ruim over het verder vervolg en de uiteindelijke resultaten van dit archeologisch onderzoek.

Op basis van de stand van zaken medio februari 1999 kunnen we wel reeds volgende erg voorlopige vaststellingen weergeven:

- men vindt op de plaats van de opgraving wat men er kon verwachten op basis van bestaande iconografische documenten (17de-18de-19de eeuw gebouwen en fragmenten van gebruiksvoorwerpen voornamelijk van die periode van de bewoners van de site die zeker niet de doorsnee-Opwijkenaren waren). (1)
- de huidige opgravingen en onderzoek van het materiaal zijn helemaal niet representatief voor het geheel van de Borchtsite: het eigenlijke oude Borcht-complex op de meest vooruitgeschoven motte tegen de beek (2), de eerste (middeleeuwse) bewoningskern in Opwijk-dorp, de plaats van het vroegere St-Pauluskerkje, eventueel een dieperliggende Frankische begraafplaats,... (3)
-

 

wij hebben onze gerechtvaardigde twijfels over een gemotiveerde aanpak (door de directe verantwoordelijke opdrachtgever het Opwijks gemeentebestuur-) en over een doelmatige uitvoering van de opgravingen (laattijdige of helemaal geen beschikking over nochtans bestaande documentatie, onvoldoende uitrusting, gebrek aan aangepaste materiële en administratieve ondersteuning,...).

Wij wensen hier wel ook nog samengevat ons standpunt i.v.m. met deze vooropgestelde herbestemming van de Borchtsite en het archeologisch onderzoek te herhalen:

- de Borchtsite lijkt ons, om diverse redenen, helemaal niet een beste inplantingsplaats is voor een nieuwe locatie van het jeugdhuis
- er bestaan nog helemaal geen reële plannen voor een wijziging van de huidige situatie van de site. Er kan hier dus moeilijk sprake zijn van een onontbeerlijke 'noodopgraving'. Ondertussen wordt wel door het huidig archeologisch onderzoek het eeuwenoud bodemarchief zwaar beschadigd.
- er is, ongeacht de definitieve resultaten van het archeologisch onderzoek, nog helemaal geen zekerheid dat de bouw van een jeugdhuis op deze plaats een feit kan worden (op de meest historisch beladen plaats van Opwijk, in de 'groene long' van het dorpscentrum, pal tussen twee reeds definitief beschermde monumenten -de pastorie op de Singel en de oude pastorie achter het Hof ten Hemelrijk-, op een terrein dat geen eigendom is, noch van de gemeente, noch van het jeugdhuis,...) (4)
- Het geheel van de opgravingsoperatie is een erg grote en wellicht volledige nutteloze financiële last voor de gemeente Opwijk. (5)

(1)

 

De huidige archeologische zone (situatie eind februari 1999) beperkt zich tot de plaats van de 17-18de eeuwse griffierswoning (Erasmus Van Hoorenbeke 1627-1651, Joos van der Varent 1652-1673, Joannes Baptist Van Hoorenbeke 1693-1696, Jan Bauwens 1697-1743 en Jan Frans de Lantsheere 1744-1781 en misschien ook nog zijn schoonzoon Alexander van der Schueren die griffier was vanaf 1782 en die ging wonen in een huis op de Singel -het 'de Lantsheere-huis'-. Deze laatste liet in 1784 het griffierschap over aan zijn schoonbroer Willem-Jozef de Lantsheer).

De opeenvolgende griffiers op de Borcht namen van hun voorganger de 'greffie' over zodat het archief niet diende verhuisd te worden.

In de 2de helft van de 18de eeuw werden aan de griffierswoning diverse hoevegebouwen toegevoegd.

In het metingboek bij het kaartboek 1725-'26 wordt het goed als volgt beschreven:

N° 70

Sr Bauwens greffier deser prochie met syn hofstede boomgaert ende wallen paelt noort de straet oost Christiaen Abloos suyt den heere pastor van Opwyck west Gillis mannaert groodt              0-3-48 R

dito Bauwens 0-3-48

In een inventaris van het sterfhuis dd. 30-6-1773 opgesteld na het overlijden van Joannes Philippus De Lantsheer († Opwijk 13-1-1773) door zijn vrouw Suzanne-Marie Verheyen schrijft men: 'eene behuysde ende bewalde hofstede soo die met den steenen huyse, brouwerye, schueren, stallen, poorte, boomen, haegen ende andere edifitien gestaen en gelegen is binnen dese prochie van opwyck int dorp, genaempt de «Borght» groot van gronden met de wallen, boomgaerden ende dreven tsaemen ontrent dry daghwanden wesende leen...'. (uit Généalogie de la famille de Lantsheere door Ridder Marcel de Schaetzen, uittreksel uit La Noblesse Belge - jaarboek 1933, 1934, p. 13).

De ouderen van Opwijk herinneren zich de overgebleven gebouwen nog als 'bij Odo's'. Deze naam komt van Odo De Witte, ° Hekelgem 13-7-1835, † Opwijk 17-10-1900, x Opwijk 13-9-1861 met Clementina Maria Catharina Van der Straeten. Zowel Odo als zijn vrouw waren nazaten van het griffiersgeslacht de Lantsheere. Het echtpaar De Witte-Van der Straeten hadden 8 kinderen, waarvan er twee als kind stierven. Ongetwijfeld herinneren ouderen onder ons zich nog de jonkmans Staaf (Gustaaf Jozef, ° 29-10-1862, † 18-10-1936) en Kamille (Kamille Theodoor, ° 4-8-1865, † 1-4-1937) die als laatsten op het hof woonden. Na hun dood werd het Borcht-goed in 1937 gekocht door Gustaaf Van Lysebeth-Julia Aerts, beenhouwer aan de kerk (Singel). Zo konden zij de beesten voor hun commercie op de weide en boomgaard laten lopen. In 1941 bouwden zij een woonhuis op het perceel dat de vroegere 'Notelarendreef' naar de Borcht vormde (tegen de Waag) en gingen er wonen met hun ongetrouwde kinderen toen hun zoon Jan Remi in 1943 huwde met Maria J. De Block en de beenhouwerij met het woonhuis op de Singel overnam.

De dochter Gabrielle van Gustaaf Van Lysebeth-Julia Aerts, woont nu nog in dit huis (Kattestraat 25). Zij is eigenares van het overgrootste deel van het Borcht-goed.

De algemene configuratie en evolutie van de gebouwen waarvan nu met de huidige opgravingen de onderbouw gedeeltelijk bloot gelegd wordt, vinden wij perfect terug op de opeenvolgende pré-kadastrale en kadastrale plannen (kaartboek 1725-'27 -zie HOM-tijdschrift 1991-3, p. 19, 25 -nr. 70-, primitief kadasterplan Gulikers van ca. 1823, kadasterplan Van der Maelen van 1847, P.C. Popp-kadasterkaart van ca. 1860,...). Ook de details van de Ferraris-kaart (Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, 1771-1777) en divers fotomateriaal van begin 20ste eeuw geven onmiskenbare aanduidingen (o.m. enkele foto's genomen vanuit de kerktoren, een foto in de Geschiedenis van Opwijk op illustratiepagina XXIV en een schilderij van F. De Pooter van 1936).

(2) De primitieve borcht (=versterkte en omwalde woning) of dorpskasteel van een Opwijks leenheer, werd waarschijnlijk vernietigd gedurende de oorlogen tussen Vlaanderen en Brabant (13de en 14de eeuw).

Het was oorspronkelijk een omwalde hofstede, 10de-11de eeuw of ouder, waaraan wellicht een eigen kerkje en parochie gehecht was, gelegen aan de brug van de oude Heerbaan over de Asbeek (=beek die door de oude «asch» gemeenschappelijke grond- loopt).

Deze borcht of 'burcht' was vermoedelijk opgericht als een achteruitgeschoven verdedigingspost aan de toenmalige grens tussen Brabant en Vlaanderen.

(3) Over de vorming en ontwikkeling van een Opwijkse dorpskern 'Ingersbrugge' (Neerwijk, 11de-12de eeuw), het oude Borcht-complex aan de beek, het vroegere St.-Pauluskerkje,..., zie onder meer:
  - De dorpskom van Opwijk in vroegere eeuwen, door Jan Lindemans, in Eigen Schoon en de Brabander, XI, 1929, p. 290-308. Overgenomen in Bijdragen tot de geschiedenis van Opwijk, HOM, 1988, p. 46-62.
  - Toponymie van Opwijk, door Dr. Jan Lindemans, 1930 (heruitgave HOM 1997), p. 8 en p. 34-35 (nr. 139) en p. 136-137 (nr. 1220).
  - Geschiedenis der Gemeente Opwijk, door Dr. Jan Lindemans, 1937-'39 (heruitgave DF-Opwijk 1983), p. 37-40, 51-52, 135 (dorpsplan 1725-'26), en 281-282 en illustratieplaat XXIV.
  - De oudste Goederenbeschrijving van de Kerk van Opwijk, door Jan Lindemans, in Eigen Schoon en de Brabander, XXXIIIe jg. 1950 (en overdruk), p. 31, 42 (nrs. 89-91).
  - Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw. Deel VII. Opwijk, door Jan Verbesselt, 1966, p. 101-138.
 

Over borchten en motten in onze streken zie onder meer:

  - Centrale motten in België, door J. De Meulemeester, in Archaeologia Belgica, 255, Nationale Dienst voor Opgravingen, 1983, p. 199-225.
  - Castrum - Castellum. Borcht - Kasteel, door J. Verbesselt, in Eigen Schoon en de Brabander, LXXVIII jg Nr. 7-8-9, 1995, p. 243-262.
(4)  Zie hieromtrent onder meer onze brief van begin november 1997 aan het jeugdhuis Nijdrop die wij publiceerden in het HOM-tijdschrift 1997-2, in de bijdrage 'Opwijkse monumentenzorg', HOM-binnenkrant p. 3-6.
(5) 

De raming van de loonkosten bedraagt 1.075.843 fr.

De principieel toegezegde provinciale subsidies bedragen in elk geval maximaal 260.000 fr.

De vermelde raming behelst enkel de rechtstreekse loonkosten. Diverse kosten (gebruik werktuigen,...), de kosten voor het natuurwetenschappelijk onderzoek, de kosten van de publicatie van de onderzoeksresultaten, de kosten voor conservatie en restauratie van bepaalde gevonden voorwerpen,... zijn niet inbegrepen.

Over de bestemming van de gevonden voorwerpen bestaat nog onduidelijkheid. De overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de eigenares van de percelen voorziet de uitdrukkelijke voorwaarde dat alle mogelijke gevonden voorwerpen bij dit archeologisch onderzoek (opgravingen) onvoorwaardelijk eigendom zijn van deze laatste.

Documenten in verband met de subsidieregeling stellen dat de eventuele vondsten zullen ondergebracht worden in een door het provinciebestuur aanvaard museum of depot en dat de bestemming van eventuele vondsten wordt bepaald volgens de aard van de artefacten.

II. Het vroegere Hof ten Eecken


www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-