Info rechtermuisknop

Volgende pag. of vorige pag.

  

  
  

aaaaaa

Email naar HOM

Vernieuwing van deze pagina

Naar bovenregel pagina: dubbelklik linkermuisknop

Sluit dit vak met klik op linker muisknop.

Rechter-
muisknop

  

  

Uittreksel uit De geschiedenis van Opwijk,

door Jan Lindemans, pag. 221-232, 1937-'39


DE OORLOGSJAREN (1914-1918).

De eerste jaren van Augustus verliepen, hier zooals elders, in de gedrukte stemming van het onafzienbaar onheil dat zoo plotselings over het land was neergestort: angst om het leven van de geliefde wezens die de mobilisatie onverwachts uit hun gezin had weggeroepen, angst ook om het lot van het vaderland, dat zijn zwak verweer spoedig moest gebroken zien door een overmachtigen en ongenadigen vijand. De menschen namen hun toevlucht tot het gebed; alle avonden ging een groote menigte den alouden Sint-Paulusweg, sedert eeuwen de laatste hoop der Opwijkenaars wanneer de nood nijpt.

Reeds op den zeventienden dag van den oorlog, in den morgen van 21 Augustus, trokken de eerste Duitsche troepen (huzaren) over het Opwijksch grondgebied, langs den provincialen steenweg te Droeshout. Het was de uiterste noordelijke dekkingsflank van von Kluck's leger, opmarcheerend naar Parijs. Het Belgisch leger had zich teruggetrokken binnen den fortengordel van Antwerpen.

Van dien dag af, tot begin Oktober, lag Opwijk, evenals de randstreek van Dendermonde tot Aarschot, als gevat tusschen twee strijdende machten, met al het hachelijke dat met zulke onveilige positie verbonden is. Dagelijks zagen we hier patrouilles van beide legers. Van weerszijden hield men elkaar zorgvuldig in het oog en de patrouilles waren voorzichtig genoeg om het maar zelden tot schietpartijen te laten komen. Het is gebeurd dat een patrouille Belgische cyclisten, verscholen achter de houten beschutting van het station, een piket uhlanen dat, onbewust van het loerend gevaar, de Stationstraat kwam ingereden, onder het schot van haar karabijnen had, en dat de officier verbood te schieten. Het zou inderdaad voldoende geweest zijn dat maar één uhlaan ontsnapte en het geval ging overbrengen om, onder het beruchte voorwendsel «man hat geschossen », een wraakexpeditie uit te lokken, met de gebruikelijke moord- en brandpartijen. In die dagen heeft het lot van Opwijk zoo menigmaal aan een zijden draadje gehangen! De baldadigheden die in het naburige Lebbeke gepleegd werden hadden evengoed te Opwijk kunnen gebeuren.

Het gerucht van de onmenschelijke wreedheden door Duitsche troepenafdeelingen in het Waalsche land begaan was intusschen tot hier doorgedrongen; de menschen leefden thans in gedurigen angst voor eigen goed en leven; velen groeven holen in den grond waarin zij, bij 't minste onraad, verdwenen. Dit verklaart ook de panische schrik die velen aangreep op 24 Augustus, «Looperkens Maandag » of «Vliegenden Maandag », toen hier, in den vroegen namiddag, met heele troepen mansvolk van Droeshout, buiten adem en bleek van angst, het dorp kwamen binnengestoven, roepend dat de Duitschers al de weerbare mannen aan 't wegvoeren waren. Kort daarop verschenen die van Mazel met dezelfde mare en weer een tijd daarna, doodmoe en zich bijna veilig voelend te Opwijk, omdat ze al ver van huis waren, mannen uit Assche, Ternat, Lombeek en verderop. Heel den namiddag duurde die akelige doortocht. Het mansvolk van Opwijk zelf was echter ook dadelijk op de vlucht geslagen naar Buggenhoutbosch of naar de Schelde toe, op zijn beurt paniek zaaiend hoogerop. Achteraf bleek dat geheel Henegouwen, Zuidbrabant en Zuid-Oostvlaanderen den «vliegenden Maandag » beleefd hebben. De aanleiding tot deze zonderlinge paniek schijnen nochtans de ijselijke gebeurtenissen te Tamines geweest te zijn.

Gedurende den eersten uitval van het Belgische leger uit Antwerpen en de gevechten op de vaart tusschen Mechelen en Brussel (25-27 Augustus) werden we te Opwijk niet veel gewaar, behalve de gebruikelijke patrouilles. Op 2 September kwam een sterke Duitsche afdeeling de telegraaf- en telefoontoestellen in het station buiten gebruik stellen. De stationsoverste, M. Ocula, was tot den laatsten minuut in verbinding gebleven met Dendermonde en lichtte de legeroverheid aldaar in over de troepenbeweging in de streek. Alle seintoestellen op den spoorweg werden opgeblazen.

Op 4 en 5 September geschiedde de wreede strafexpeditie op Lebbeke en Dendermonde. Aldra liep het hier vol angstige vluchtelingen uit Lebbeke en St. Gillis, 's Avonds zagen we den akeligen rooden gloed, in de verte, boven de brandende stad...

De volgende dagen, vooral vanaf 7 September, trokken op den steenweg te Droeshout weer aanzienlijke Duitsche strijdkrachten voorbij, in de richting Aalst en Gent. Dekkingspatrouilles verschenen af en toe in 't dorp (160). Het Belgisch leger deed een 2e uitval uit den fortengordel om de oprukkende Duitschers een tijd op te houden, terwijl in Frankrijk de beslissende slag op de Marne aan den gang was (2-10 Sept.). Dendermonde werd opnieuw bezet door de Belgen, zoodat de Duitschers zich genoodzaakt zagen een leger van 10.000 man op de stad te laten aanrukken. Alle pogingen om een overtocht over de Schelde af te dwingen stuitten af op het hardnekkig verzet van onze Ie legerdivisie (16-18 September). Op den avond van 18 September worden de Duitschers, door een flankaanval uit Buggenhoutbosch, teruggeslagen tot Droeshout.

De derde en laatste uitval van ons leger geschiedde uit Dendermonde en Buggenhout in de richting Assche-Opwijk-Merchten, op Zaterdag 26 September. Van 's morgens af buldert het kanon; St. Gillis en Lebbeke vallen spoedig in de handen van de Belgen. Rond den middag trekt een Duitsch bataillon door het dorp, op weg naar Lebbeke. Niet ver van de heerbaan, op 't Eeksken, liggen de voorposten van de Belgen, een kleine patrouille jagers. Van achter het huis van F. De Keersmaecker, schieten zij op den naderenden troep, doch kruipen ijlings weg, gedoken in een beetenveld. Een Duitsch soldaat is echter getroffen en de anderen, die waarschijnlijk de Belgische patrouilleurs niet gezien hebben (zij konden evenwel vermoeden dat er in de nabijheid wel vijandelijke bewakingsposten moesten liggen !), beginnen te -hui len: «Man nat geschossen ! », halen de verschrikte bewoners uit hun huizen en steken het gehucht Eeksken in brand. Tien huizen gaan alzoo in de vlammen op, met huisraad, oogst en al wat er in is. De vrouwen en kinderen worden op een hoek van de straat samengebracht era moeten geknield blijven, met de handen omboog, terwijl het mansvolk, 52 in getal, grijsaards van 70 en jongens van 15 jaar, met kolfslagen en bajonetsteken uit de huizen gejaagd en gevankelijk naar het dorp gevoerd worden en verder naar Mansteen. Het zal velen gedenken die den akeligen stoet door het dorp zagen trekken, beschimpt en beleedigd door opgewonden soldaten die niet afhielden allerlei doodsbedreigingen te uiten; in 't midden liep de ongelukkige Frans de Keersmaecker, dien ze voor den dader hielden, het aangezicht gansch bebloed en een zwaren ransel op den rug; achter aan strompelden grijsaards, den paternoster in de bevende hand, die nauwelijks konden volgen en voortgestampt werden door brutale soldaten. In de verte hing een zware rookwolk boven 't Eeksken en bulderde aanhoudend het kanon...

Intusschen was de zwaargekwetste Duitscher, op een kruiwagen, naar het pensionaat Lindemans gebracht, dat als Rood-Kruishospitaal was ingericht (161). Het viel de toegesnelde geneesheeren van de gemeente, burgemeester Dr. de Smedt en Dr. Jos. Wijnants, niet moeilijk de Duitsche ambulancieartsen, Dr. Speyer en Dr. Panther te overtuigen, dat de schotwonde van den getroffen Duitschen infanterist (Otto Richter, uit Gorlitz), onmogelijk door een boerenjachtgeweer kon veroorzaakt zijn; bovendien werd bevestigd dat alle wapens van particulieren sedert het begin van den oorlog binnengeleverd waren. Er kon dus geen twijfel bestaan over de oorzaak: het waren Belgische voorposten die geschoten hadden en De Keersmaecker en zijn geburen waren geheel onschuldig.

Door tusschenkomst van de Duitsche artsen kreeg Dr. de Smedt met schrijver dezes, die als tolk optrad, de gelegenheid om een onderhoud te hebben met den bataillon-führer Mersmann, om de zaak van de ten dood aangeschreven menschen' van 't Eeksken te bepleiten. Dit onderhoud had plaats, bij 't vallen van den avond, in de Stationstraat. Op dat oogenblik: waren de Duitschers achteruit geslagen tot op de spoorlijn. Duitsche infanteristen stonden overal geplakt tegen de gevels van de huizen', terwijl de obussen door de lucht zoefden en links en rechts, rondom de spoorlijn, insloegen. Opgesteld op den rand van Buggenhoutbosch beschoot de Belgische artillerie het station. Daar komt de troep Duitsche officieren aangereden. Dr. Panther, die ons vergezelt, stelt ons voor. Majoor Mersmann trappelt van ongeduld, luistert verstrooid en gelast een jongeren officier ons te woord te staan. Alleen vraagt hij den burgemeester wat die draden aan de huizen, hij bedoelde de electrische leiding, te beteekenen hebben; en dan dreigt hij: wij kampeeren dezen nacht in dit dorp, voor 't minste vergrijp tegen mijn manschappen: wordt gansch het dorp platgebrand ! Hij rijdt weg, het scheen hier niet zeer veilig te zijn. De jonge officier luistert welwillend naar onze uiteenzetting en belooft de boodschap over te maken.

Het is nu geheel nacht geworden en politiecommissaris Rombauts spant zich in om voor die ongewenschte gasten inkwartiering te vinden. De menschen zitten angstig in hun kelders; nergens is licht te bespeuren. Op eens gaat een geroep onder het soldatenvolk: «Wo sind die Pioniere? ». Wij kenden de akelige beruchtheid van de pioniers en verwachtten er ons aan de huizen van het dorp een voor een te zien oplaaien. Wat was er gebeurd? Een Duitsch soldaat die, om proviand, verder het dorp was ingegaan, bleef, naar hun oordeel, te lang achterwege. Zij konden maar één veronderstelling maken: die moest ergens laffelijk vermoord geworden zijn. Eenige oogenblikken later verscheen de man gelukkiglijk met een korf vol worst. De gemoederen bedaarden oogenblikkelijk en, daar het kanon nu ook zweeg, sloeg hun gemoed nu over naar uitbundige vroolijkheid. Zij die ons, een oogenblik te voren, met een gerust geweten een kogel door het hart zouden gejaagd hebben, sloegen ons nu gemoedelijk op den schouder en vertelden moppen.

Intusschen speelde zich het tragisch drama af op den steenweg te Mansteen. De 52 aangehoudenen van 't Eeksken verwachtten in doodsangst de voltrekking van hun lot. Reeds had men 'hun een grooten kuil doen delven waarin hun lijken zouden begraven worden. Toen de duisternis inviel werden ze op een lange rij opgesteld. Frans De Keersmaecker wordt uit den hoop gehaald; op zijn rug wordt met krijt de plaats geteekend waarop men zal mikken; hij wordt op den rand van den kuil gebracht; een zaklamp belicht den rug; een kort bevel, een losbranding van geweren, een ijselijke schreeuw door den nacht, het onschuldig slachtoffer, de martelaar stort in den kuil. Drie andere mannen worden uit den hoop gehaald. Reeds wordt het akelig teeken op hun rug geschreven... En nu gebeurt iets onverwachts: uit de richting Hulst (Mersmamn en zijn staf logeeren dien nacht op het landhuis Frans de Smedt) komt een Duitsch officier te vierklauws afgereden en van verre roept hij met kracht de moordpartij te staken. Naar de beschrijving van ooggetuigen moet dat Dr. Speyer geweest zijn (een man van hooge gestalte met blonden', korten baard). Aan hem hebben dus de menschen van 't Eeksken 'hun leven te danken, maar ook vooral aan de krachtige, offervaardige tusschen-komst van burgemeester Dr. Ben. de Smedt en het Opwijksch personeel van den Rood-Kruisdienst. Dit zijn historische gebeurtenissen waarover ik persoonlijk getuigen kan. Op vele plaatsen, liet de gemeentelijke overheid haar onderhoorigen in den steek wanneer het gevaar dreigde. Vele anderen, die later een hoogen toon aansloegen om alles te beknibbelen, hadden hun eigen persoontje in veiligheid gebracht. De menschen vergeten te gemakkelijk; daarom mag hier gezegd worden: eere aan hun die op hun post gebleven zijn en hun medemenschen in den nood, met der daad en op gevaar van hun eigen rust en leven, geholpen hebben!

In den nacht van 26-27 September hooren we voortdurend, in de nabijheid, geknak van geweren en geratel van mitrailleusen. De slag duurt dus voort. In den dag herneemt het kanongebulder en verschillende huizen worden geraakt. Opmarcheerend langs de Rijksbaan hervatten de Duitschers voet in Lebbeke en kort daarop in Dendermonde. Op 29 Sept. wordt slag geleverd tusschen Breendonk en Londerzeel. In Opwijk is het nu volkomen rustig. Op 30 Sept. worden, onder een grooten toeloop van volk, Frans de Keersmaecker en de soldaat Alfons Daese plechtig alhier op 't kerkhof ten grave gedragen (162).

Op 1 Oktober vangt de beschieting aan van de buitenste forten van Antwerpen. Een Duitsch veldlazaret verblijft in het pensionaat van 4 tot 9 Oktober, doch krijgt geen gekwetsten te verzorgen. De forten worden het eene na het andere stuk-geschoten door de zware artillerie. De Schelde-overtocht wordt eindelijk geforceerd, na dagen lange vruchtelooze pogingen, op 7 Oktober. Dat is voorloopig het einde. Het Belgisch leger ontsnapt nog juist uit Antwerpen en van 16 tot 31 Oktober hooren we, in het verre Westen, het kanongebulder aan den IJzer en de beschieting van de kust door de Engelsche vloot. Koning Albert verdedigt, met zijn dappere soldaten, het laatste stukje bodem van ons vaderland. Voor ons begint de oneindig lange, vierjarige periode van de bezetting.

Hier kunnen we kort zijn en op enkele feiten wijzen die de eentonigheid der dagen kwamen breken.

Gedurende de heele maand Oktober passeeren hier, te voet, vluchtelingen die weer naar huis toekeeren. Alzoo, op 20 Oktober, de pastoor van Schiplaken, aan 't hoofd van zijn parochianen, komend uit Waregem.

Op 20 November krijgen we een vaste bezetting: een afdeeling landsturm-mannen uit Mülheim-aan-de-Rroer. Zij blijft hier tot 27 Juli 1915 en wordt vervangen door mannen uit Kreveld (tot 10 April 1916). Later treft men onder de bezettende troepen allerlei gasten aan: oude badische boeren die al eens graag gaan helpen maaien, varkensslachters die de Duitsche «delikatessen »-recepten aan de plaatselijke slagers mededeelen, jonge gereformeerden die zich doen doorgaan voor Polen of Elzassers om bij de bevolking sympathie te vinden, muzikanten die kunnen spelen op allerlei instrumenten, kortom een heterocliete troep waar alle menschentypes in voorkomen, van de verwaande blaaimakers en brutale grootmuilen, tot de gemoedelijke sentimenteelen en de naïeve onnoozelaars die al eens in 't ootje genomen worden door de bevolking. Dag en nacht gaan ze de wacht op in de verlaten, vreedzame dorpstraat. Ons garnizoen telt soms wel een 100-tal manschappen. Wij liggen hier immers op de grens van het Etappen-gebied en daar ontspint zich, vooral in de jaren 1916, 1917 en 1918, een zeer uitgebreide smokkelhandel, — met of zonder omkooperij van de ter bewaking opgestelde grenswachters... Daar vallen ook al eens ongelukkige schoten: het overschrijden van de grens was ten strengste verboden. Een vijftal personen, waaronder een vrouw en twee kinderen, vielen alzoo als slachtoffer van hun onvoorzichtigheid.

Dan is er de lange reeks verordeningen ter beperking van de vrijheid, verscherping van toezicht, vele plagerijen zonder eenig militair nut, opeischingen van alle slag: eerst moeten de duiven het ontgelden (winter 1914), dan volgen de notelaars, 'het sieraad der Brabantsche hofsteden (winter 1914-1915 en 1915-1916); — vanaf Maart 1915 wordt de eenzel-vigheidskaart verplichtend gemaakt en de mannen van de klassen 1892-1898 moeten maandelijks vóór 't «Meldeamt » te Merchten verschijnen; — einde Maart krijgt de gemeente haar eerste geldboete, 300 mark omdat een gaatje geboord werd in een telegraafpaal: de Duitschers beweerden dat het een aanslag was op hun verbindingslijnen, met een dynamietpatroon zou iemand den paal willen doen springen hebben (wanneer zeker niemand in de geheele gemeente ooit een dynamietpatroon aangeraakt had!); bovendien moesten, per beurten van twee uur, twee man gekozen onder de voornaamste ingezetenen de wacht gaan staan bij den bewusten paal; — in April volgde het verbod nog met een fiets op de straat te verschijnen; — in den Zomer kwam de opeisching van den graan- en aardappeloogst, en dit ook nog in de volgende jaren; — in Augustus werden de spoorwegarbeiders opgeëischt om aan de baan te werken, wat voor gevolg had dat onderpastoor Van Gestel aangehouden werd en tot drie maand gevangenis veroordeeld, omdat hij de mannen afgeraden had op den Duitschen dwangmaatregel in te gaan; — op 23 Augustus 1916 had een groote razzia plaats onder de beste werkpaarden, vooral de kleinere boeren werden hard getroffen; — dra daarop volgde alom het opeischen van mansvolk; een der akeligste dagen van den ganschen oorlog was wel die 7 Februari 1917 toen, te Londerzeel, een reuzen-monstering plaats vond van al het mansvolk tusschen 17 en 55 jaren uit het kanton Wolvertem en een gedeelte van het kanton Assche: in de nijpende vrieslucht van het wit besneeuwde landschap zag men, langs alle wegen, duizenden mannen te voet naar Londerzeel stappen, de meesten met een knapzak en dik ingeduffeld, het hart vol angst om de komende dingen, want de Duitschers gingen een aantal mannen uitkiezen, om als slaven naar Duitschland vervoerd te worden. 20 Opwijksche jongens werden uitgekozen en dadelijk met pak en zak opgeladen. Deze domme, barbaarsche maatregel was getroffen geworden omdat de plaatselijke comités geweigerd hadden de lijsten van werkloozen voor te leggen; — op 16 Februari werden nogmaals 16 jongens opgeëischt;

— einde Maart 1917 vinden de Duitschers er weer wat nieuws op, er is geld noodig en met de gemeente in de boet te slaan kan men een ledige kas weer wat vullen; het regent alom geldboeten; is er geen aanleiding toe te vinden, dan kan men zelf wel een strafbaar vergrijp ineensteken: alzoo vernemen de verbaasde Opwijkenaars dat op 11 Maart een rail van den spoorweg losgevezen werd (natuurlijk hadden de Duitschers dat zelf gedaan!); dat was een goed voorwendsel om de gemeente een boete van 10.000 fr. op te leggen;

— vermelden we ten slotte nog, in 't najaar 1917, de opeischingen van tabak, wol en koper.

Als nachtelijke intermezzo's hadden we den geregelden overtocht van Zeppelin's op weg naar Engeland, reeds in den winter 1914-1915; op 21-22 Februari 1915 passeerden 4 Zeppelins en dit herhaalde zich nog verschillende malen in Mei, Juni en September van dit jaar en in April en September 1916; in de vroege morgenuren werd dan uitgekeken hoevele van die luchtmonsters terugkeerden. Zoo is het gebeurd, vooral op 't einde, dat van de 4 of 5 die naar Engeland trokken, maar 1 of 2 op den terugtocht gezien werden. Een ander incident dat van uit Opwijk kon waargenomen worden was de beschieting van het vliegplein van Berchem, door geallieerde vliegtuigescadrilles op 10 en 11 Oktober 1915. Van den zwaren strijd aan het front werden we anders niets gewaar dan het aanhoudend gebulder van de kanons in de verte, af en toe luider en geweldiger, wanneer de wind uit die richting kwam, een offensief in aantocht was of de Engelsche vloot zich er mede bemoeide aan de kust. Bij pikdonkeren nacht waren de losbrandingen ook vaak zichtbaar.

Een ander aspect van de oorlogsjaren is de werkzaamheid van het plaatselijk Hulp- en Voedingcomité dat, in samenwerking met het Nationaal Comité en de Amerikaansche «Commission for Relief in Belgium», de bevoorrading van de bevolking ter harte nam, steun verleende aan werkloozen en noodlijdenden. Dit comité kwam hier, zooals elders, tot stand in November 1914, onder voorzitterschap van Al. Ant. Linde-mans. Het was gevestigd in de «Waag »: het was dus daar dat men de menschen zag aanschuiven met hun velerlei kleurige kaarten om de meest verscheidene eetwaren (vele tot dusver onbekende bij onze landsche bevolking!) te bemachtigen. In Februari 1916 kwam daar nog bij het Werk der Zuigelingenverpleging en Melkverschaffing aan kinderen, waardoor zoovele jonge levens gered werden.

Door de massale opeischingen werden de landbouwproducten steeds maar duurder. In den Zomer 1917 gold de boter, te Brussel, tot 35 fr. het kilo; spek, tot 25 fr. Een varken van 256 kgr. werd hier verkocht tegen 19 fr. het kilo, hetzij voor de fabelachtige som van 5035 fr. De ajuin, meest opgekocht door de comités, bereikte ook ongehoorde prijzen. Het was hier, aan de grens, een der voornaamste smokkelartikels dat groot geld opbracht aan de waaghalzen. De menschen van de stad liepen het land af achter eetwaren. Er werd ook veel gestolen en niet altijd door noodlijdenden! Alom waakten de boeren 's nachts op hun akkers. In den Zomer 1917 was er 's nachts bijna zooveel volk in 't veld als bij dag. Er werd dan een geregelde patrouilledienst ingericht ter bewaking van de veldvruchten. De kolenbevoorrading liet, op sommige tijdstippen, ook veel te wenschen over. Degenen die kar en paard hadden reden om kolen naar de loskaai van St. Amands of nog verder. Gedurende lange maanden roofden de Duitschers de prachtige beuken uit Buggenhoutbosch, die zij tot houtkool verbrandden ten gerieve van de loopgraven.

Op 28 Juni 1917, in den laten avond, kwam hier een trein toe met ongeveer 500 vluchtelingen uit 't Fransche Vlaamschtalige grensstadje Halewijn: meestal werkliedenfamiliën die door de Duitschers gedwongen werden hun huizen te ontruimen. Zij werden door de bevolking liefderijk opgenomen. Een tweehonderdtal vrouwen en kinderen konden, in December, naar Zuid-Frankrijk overgebracht worden, over Zwitserland. De anderen bleven hier tot aan den wapenstilstand. Een aantal mannen waren nochtans intusschen opgeëischt geworden en naar Duitschland vervoerd.

Zoo verliepen de vier eerste oorlogsjaren. Af en toe flakkerde de hoop op spoedige verlossing op, wanneer het verre kanongebulder sterker en langer dan gewoonlijk scheen aan te dringen. Daarop volgden onvermijdelijk teleurstellingen, doch de vaste overtuiging van de uiteindelijke zegepraal zat bij de meesten onzer dorpsgenooten vast geankerd. Die hoop kreeg vasten grond in September en Oktober 1918: op 26 September was het groot offensief ingezet in Vlaanderen. Van toen af leefden we in een atmosfeer van zege. Op dien datum kwamen we immers in het «Etappengebied » te liggen.

Vanaf begin Oktober zagen we dagelijks achteruit trekkende Duitsche troepen. Ook vluchtelingen uit de frontstreek, Meenen, Halewijn, Tourcoing, Roubaix, Woncq, enz. passeerden hier met duizenden. Het comité zorgde voor 'nachtverblijf en hulp, maar trachtte die ongewenschte gasten, zooveel als mogelijk, kwijt te geraken. De Duitschers eischten alle vervoermiddelen op om dat volk, dat hier aanhoudend uit de richting Aalst toegestroomd kwam, naar 't Oosten toe door te zenden. Zoo verschenen, op 10 Oktober, alle mogelijke karren van Londerzeel, Malderen, Steenhuffel, Brussegem, enz., op een bevel van de Duitschers, aan den «Plezantenhof », om de 5000 aangekondigde vluchtelingen te vervoeren. De twee derden der karren reden ledig weg. Op 12 Oktober waren er, te Opwijk, reeds 800 vluchtelingen ten laste van het Comité; op 27 Oktober kwamen er nog 550 bij; begin November telde men er 1677. De St. Pauluszaal was herschapen in een bestendig nachtasyl.

Op 11 Oktober was iemand uit Brussel gekomen met het nieuws dat de Duitschers zich gewonnen gegeven: hadden. Dadelijk hing het dorp vol Belgische vlaggen. Verbouwereerdheid bij de Duitschers. Ze telefoneeren 'haastig naar Brussel: het nieuws is voorbarig. Met beleefdheid verzoeken ze de menschen nog wat geduld te hebben en hun vlaggen in te halen.

Het loopt naar het einde. Wij krijgen nu troepenafdeelingen die tot de diensten in de nabijheid van de frontstreek bbhooren, zoodat we verwachten dat de Duitschers zullen pogen de Schelde-Denderlijn tot het uiterste te verdedigen. Alzoo kwamen hier, einde Oktober, de volgende 'legerdiensten aan: een vliegplein, op Molenkouter en Kleinzijde, waarvoor de gemeente palen moest leveren en werklieden werden opgeeischt om het aan te leggen (17 Oktober); — de drukkerij van 'den cartografischen dienst, die gansch den oorlog te Wevelgem werkzaam was geweest, en haar intrek nam in 't pensionaat op 23 Oktober; — de frontbakkerij, komende van Lichtervelde, in de meisjesschool en aanpalende weide, op 25 of 27 Oktober; — een troep auto-vrachtwagens, in de jongensschool, op 28 Oktober; —een lazaret voor zieke paarden; — eindelijk een bataillon pioniers dat de verdedigingswerken van de Denderlijn, tusschen Wieze en Opwijk, moest inrichten. In verband met de mogelijkheid van zware gevechten op de Schelde-Denderlijn en een tijdelijke stabilisatie van een nieuw front aldaar, -kondigen de Duitschers aan dat eerlang de gansche bevolking van Opwijk zal dienen geëvacueerd te worden naar de Kempen. Gelukkig is het zoover niet gekomen. Toen eenige dagen later de wapenstilstand geteekend werd (11 November), was het weerstandsvermogen van het Duitsche leger geheel gebroken; een herstel achter de Schelde-Denderlijn was niet meer mogelijk. Trouwens te Lessen en Geeraardsbergen waren de Geallieerden reeds over de Dender. Nochtans hebben we, in den morgen van 11 November, ons bataillon pioniers nog in goede orde zien optrekken naar hun werk; de officiers waren er nog bij, doch al de uiterlijke kenteekens van hun rang, alsmede de eereteekens waren afgerukt; de soldaten aanvaardden nog hun technische leiding, maar voor de rest gehoorzaamden zij (voor zoover er nog van tucht kon sprake zijn) aan den plaatselijken raad van soldaten: reeds op 31 Oktober kon men ze 's avonds hooren de «Marseillaise » huilen, dra volgden de roode vlaggen en elken avond was het, in sommige herbergen van 't dorp, een woest gebral van dronken, bandelooze muiters; ze vochten onder malkaar en een soldaat geraakte zoo nog stom aan zijn einde, een paar dagen voor den wapenstilstand. Terwijl de hoop groeide in het hart der bevolking, was er, in die dagen, toch nog zware angst voor de tuchtloosheid van soldaten die niets meer ontzagen. In het station stonden lange risten munitietreinen: een ontploffing, uit onvoorzichtigheid of moedwilligheid, kon nog onmetelijke schade in het dorp veroorzaken (zooals de ontploffing te Assche, op 13 November). Een ander soort Duitschers was zakelijker aangelegd: zij verkochten alles wat verkoopbaar was en niet alleen militair gerief, doch ook wagens, paarden, koeien, enz. die zij hoogerop in Vlaanderen gestolen hadden. En voor deze laatste artikels vonden zij, eilaas ! ook gewetenlooze koopers...

Eindelijk op 14 November, te 4 uur namiddag, trokken de laatste Duitsche troepen het dorp uit: het was een regiment jonge infanteristen uit de gevechtslinie die, na de tuchtlooze, vermoeide en slordige troepen die we hier dagen lang hadden zien doortrekken, nog een gunstigen indruk maakten. Met slaande trom, zang en muziek trokken zij af; maar niet zoodra was de laatste man den hoek om, de heerbaan maar Merchtem in, of, als bij tooverslag, was geheel het dorp bevlagd. Als dol van vreugde stonden alle menschen met stralend gezicht op de straat, 's Avonds repeteerde de harmonie... Ook dien-zelfden avond kwamen al Belgische soldaten door, haastig op weg naar huis. Een paar dagen later verschenen bereden rijkswachters om den ordedienst te verzekeren. Doch eerst op 20 November kwam het Belgisch leger hier aan: onder het gelui van alle klokken, het geestdriftig gejubel van de gansche gemeente, stapte het lle linie en een groep artillerie het dorp binnen. Wat een verschil tusschen deze frissche, schitterende manschappen, uitgerust met een tot in de puntjes verzorgd materiaal, en het havelooze, verslagen leger dat hier maar pas de baan geruimd had! Een plechtige ontvangst had plaats op het gemeentehuis en een eeresaluut werd gebracht aan de graven van De Keersmaecker en de gevallen jongens alhier begraven, 's Anderendaags volgden het 14e en 19e linieregiment en weer groepen artillerie. Die bleven hier twee dagen: op 22 November had immers de grootsche intrede plaats van het leger, met den Koning aan (het hoofd, te Brussel. De volgende dagen kwam hier nog zware artillerie door. Met hernieuwde blijdschap werden onze verlossers begroet. De harmonie deed haar best en zorgde voor de muziek.

In den roes van die onvergetelijke dagen kwamen ook, de eene na den andere, onze geliefde dorpsgenooten terug die, méér dan vier jaren lang, in het zware oorlogsgeweld hadden gestaan. Niet allen, eilaas! keerden weer: van de 245 Opwijksche strijders bezegelden 24, met hun leven en hun bloed, de overwinning. Dit temperde voor velen de vreugde van het terugzien. Wij deelen de namen onzer gesneuvelde dorpsgenooten mede in een volgend hoofdstuk (Opwijksche geslachten en Opwijksche menschen).

Een treffende hulde aan de Opwijksche gesneuvelden greep plaats op 31 Oktober 1920: een gedenkteeken, waarop hun namen gebeiteld staan, werd alsdan plechtig onthuld. Het is een hoogstaand, ernstig kunstwerk van beeldhouwer Pieter Bracke, lid der Koninklijke Academie van België, en architect Creten. Na eenige jaren op den Singel gestaan te hebben verhuisde het naar het nieuwe kerkhof. Het is te hopen dat, wanneer het oud kerkhof zal ingericht worden als openbaar plein, een stemmig hoekje zal gevonden worden, in de schaduw van de kerk, om dit monument weer onder de oogen van de levenden te brengen, opdat de herinnering aan onze duurbare helden niet uitgewischt worde... Verder werden in de kerk van Opwijk en in de grot van Droeshout gedenkplaten opgericht waarop de namen der gesneuvelde parochianen vereeuwigd werden.

De oud-strijders werden te Opwijk gehuldigd in een grootsche plechtigheid op 7 September 1919: een merkwaardige stoet, waarin al de gehuchten wedijverden in 't samenstellen van de praalwagens en kleurige groepen, trok door de straten van het dorp. Een Schotsche militaire muziekkapel, door het Britsche leger afgevaardigd, oogstte bij die gelegenheid een geestdriftigen bijval. Aan de oud-strijders werd, door de gemeente, een prachtige vlag aangeboden.

Vermelden we hier ten slotte de broederlijke genegenheid die de Opwijksche jongens aan het front samenbond. Dit gevoel van samenhoorigheid kwam vooral tot uiting in het frontbladje De Stem uit Opwijk, dat tot stand kwam dank zij de offervaardigheid der Opwijksche intellektueelen aan het front: Lod. Geeurickx, Paul Lindemans, Dr. Aloïs de Smedt,† Jan Buggenhout en Eugeen Van den Broeck. Het beleefde 31 nummers en bracht geregeld nieuws uit het geboortedorp, uit de meest verscheidene bronnen samengebracht.


(160)

Het volgende vermakelijk voorval mag hier aangestipt worden. Een troepje achtergebleven Duitsche infante-risten had een Brussegemsch boerken opgeëischt om hen met kar en paard te voeren naar het gros van hun leger. Wij zagen zelf dit eigenaardig konvooi het dorp komen binnengereden en verdwijnen langs de Dendermondsche heerbaan. Nog geen tien minuten later kwam het boerken, uit de andere richting, teruggereden zonder zijn Duitschers. «Zij zijn al geleverd», zei hij gezind. Wat was er gebeurd ? Op de heerbaan waren ze vlak in een Belgische patrouille gereden en zonder slag of stoot werden de Duitschers krijgsgevangen gemaakt.

(161)

Het was de eerste gekwetste die er ter verpleging werd opgenomen. In den loop van den dag en 's anderendaags volgden er nog aan 30-tal, zoowel Belgische als Duitsche getroffenen. In den avond werden ze dan steeds verder geëvacueerd op Brussel, omdat we hier in de voorlijn lagen. Een Belgisch soldaat, Alfons Daese, van Gent, gekwetst in de gevechten van 27 Sept., door een schot in de lenden, eerst opgeraapt in den avond en, zonder verband, naar hier vervoerd, overleed eenige uren later. Hij werd begraven op het kerkhof van Opwijk, naast Frans de Keersmaecker en drie andere Belgische jagers, gesneuveld in dezelfde loopgraaf, op 't Eeksken, nl. Frans Vernimmen (Moerzeke), Glas (Velzik) en De Bock (St. Pieters-Kapelle). Onze veldwachter, Jan Hermus, heeft zich in die dagen zeer verdienstelijk gemaakt met alom, ook in Buggenhoutbosch, de gevallen Belgische soldaten te gaan opsporen en ze behoorlijk te begraven.

(162)

Na den oorlog werd een kruis opgericht ter plaatse waar De Keersmaecker doodgeschoten werd. Ook in een der gevels van de afgebrande huizen op 't Eeksken werd een gedenkplaat gesteld.

    

 

 


www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-