Info rechtermuisknop

Volgende pag. of vorige pag.

  

  
  

aaaaaa

Conferentie van Sint-Vincentiusgenootschap a Paulo Opwijk - Jaarverslag 1917.


Verslag over de werkzaamheden onzer Conferentie gedurende het jaar 1917, het 61e van ons bestaan

M.M. en Bem. Medebroeders,

Eene Conf. van den H. V. is een zedelijk wezen dat zijn eigen leven heeft. Samengesteld uit vrije en verantwoordelijke menschen, heeft zij, als deze, hare hoedanigheden en hare gebreken. Zij is ieverig of nalatig; zij doet veel goed of weinig goed; zij is in bloei of in verval … Gelijk ieder goede christen van tijd tot tijd zijn geweten onderzoekt, zoo moet dit ook iedere Conferencie doen: Ten minste eens ’s jaars, moet de Conferencie in haar eigen gaan: overwegen wat zij verricht heeft, hoe zij dat verricht heeft, wat zij verwaarloosd heeft, welke misbruiken in hare werken zouden binnen geslopen zijn, welke gevaren haar bedreigen. In het opstellen van haar jaarlijksch verslag, moet zij hare inrichting en hare werken overzien in volle rechtzinnigheid, met groote ootmoedigheid en met het vast voornemen in de toekomst beter te doen, doelmatiger te handelen. Zij moet rekening houden met de omstandigheden die eenigen invloed uitoefenen op haren toestand, die het getal harer leden, het bedrag harer hulpmiddelen verminderen of vermeerderen. Een jaarlijksch verslag is dus niet alleen eene studie van cijfers: het hoeft eerst en vooral de Conferencie nauwkeurig in te lichten over haren gang, over hare aanwinsten, ook over hare zwakheden. Uitgaande van die beginselen, geven wij hier de bijzonderste punten, die, ons denkens, het meest uwe aandacht verdienen.

1e vraag. Is het getal leden, werkende- en eerleden verminderd of vermeerderd ?

In het begin van 1917 telde onze Conferencie 24 werkende leden. Doch, gelijk ge allen weet, staan 3 onzer werk. leden, de hh. L. Geeurickx, Eug. Van den Broeck en Ben. Willems, sedert meer dan 3 jaren in het belgisch leger. Hooge jaren en ziekelijkheid beletten verder ons eerbiedweerdig en ieverig medelid, de heer Tilman Casier, aan onze werkzaamheden deel te nemen. Zoodat wij feitelijk toch maar 20 in getal waren. Een onzer jongste, en best oppassende leden M. Benoit De Coninck trad in het huwelijk, vestigde zich te Maxenzeel en was dus verplicht ons te verlaten. Doch, hij werd dadelijk door een nieuw lid vervangen H. Adolf De Coninck. Gewoonlijk is het de zoon die de plaats neemt van zijn vader, hier was het de vader die de zoon opvolgde. Een ander werkend lid werd aangeworven, de heer Felix Van der Stappen. Dit was eigenlijk geen nieuwe aanwerving. Immers M. Van der Stappen werd als werkend lid van de C. van Opwijck aanveerd den 26 Jan. 1875, doch hij verliet de parochie 3 jaar later. Beurtelings werk. lid van de Confer. van Aalst en van Mechelen, herneemt hij, na veertig jaar, zijn oude plaats in de conferencie van Opwijck. Een werkend lid werd ons door de dood ontnomen: Benoit Van de Putte, van Droeshout. Het was een van onze beste, van onze ieverigste, van onze verdienstelijkste leden. Schier nooit, alhoewel ver van het dorp wonende, verzuimde hij eene conferencie. De hemel weze zijn loon !

Van de 24 werk. leden, welke onze conferencie einde 1917 telt, is er een, dat sedert meer dan 50 jaren tot onze conf. behoort, de heer Tilmanus Casier, sedert meer dan 25 jaren, de hh. L. Lindemans, P. Van der Stappen, V. Heuvinck, Jos. De Hertogh en Adolf Heyvaert, en 8 sedert meer dan 10 jaren.

Het getal eerleden bleef nagenoeg hetzelfde: iets over de 200. Vier nieuwe leden werden in den loop van het jaar aanveerd, de hh. Louis Jansegers Dorp, Frans Aerts Mansteen, Louis Moerenhout Dorp, en Aug. Van Mulders, Dorp. Wij verloren 5 onzer oudste leden: Jacobus Van Uytvanck, sedert 1881, Petrus Semal en Joseph Van den Steen, beide sedert 1883, Arnold Stallaert en Jos. Van der Goten, eerleden van ons Genootschap. Voegen wij hierbij dat 9 onzer eerleden achter ’t front staan, boven de 3 werkende leden die ik straks noemde. Sedert het begin van den oorlog hebben wij de gewoonte in elke van onze wekelijksche vergaderingen, een kort gebed te doen voor die 12 afwezige medebroeders, opdat de Heer alle gevaar naar ziel en lichaam van hen verwijdere, en ze alle 12 ongedeerd weldra in ons midden terugbrenge.

2e Vraag. Vergaderde de conf. regelmatig alle weken ? Worden de wekelijksche zittingen aanhoudend door al de werkende leden bijgewoond ? Zijn die zittingen, vroeger zoo vol gang en leven, nu niet koud en kwijnend ? Sluipt soms de verveling, de doodelijke verveling niet in onze vergaderingen, voorheen zoo aantrekkelijk door liefde en hertelijkheid ?

Elk werkend lid zou zich die vragen moeten stellen, en gij begrijpt allen welke goede gevolgtrekkingen kunnen voortvloeien uit dit punt van ons jaarlijksch gewetensonderzoek. De Conf. van Opwijck, getrouw aan een zestigjarig gebruik, vergadert regelmatig alle dijnsdagen, in haar oud lokaal, nevens de pastorij, ’s winters te 5 uren, in den zomer te 7 uren. Middelmatig worden die zittingen door een veertiental leden bijgewoond: zeer voldoende getal als wij rekening houden dat er feitelijk maar 18 leden waren die in de mogelijkheid waren aan de vergaderingen regelmatig ’t gansche jaar door deel te nemen. 9 leden woonden meer dan 4/5 der zittingen bij, ’t zij meer dan 40 zittingen op de 52. Slechts 3 leden, die geen 10 zittingen in het jaar bijwoonden, - misschien omdat zij over weinig tijd beschikken, - toonden een zekere onverschilligheid. ’t Is waar, Vincentius heeft minder werk dan vroeger, en maar voor weinig arme huishoudens te zorgen; Het Nat. Kom. verleent onderstand, overvloedigen onderstand aan noodlijdenden en werkeloozen van allen aard. Het gebied van Vincentius werk is hierdoor merkelijk beperkt, en vervolgens ook onze invloed op de armen zeer gering geworden. Wij kunnen dat betreuren, maar de omstandigheden brengen dat mee. Wij vergaderen nochtans als vroeger, zonder een week te schrikkelen. Er zijn altijd kwesties die dienen besproken te worden. Er zijn altijd inlichtingen te vragen over den stoffelijken of zedelijken toestand van de behoeftigen, en vluchtelingen, mededeelingen te doen, misbruiken kenbaar te maken. Er zijn daarenboven andere liefdadige werken, die niet rechtstreeks onder ons beheer staan, die onze medehulp verdienen of zouden kunnen vragen. De zittingen hebben juist voor doel den iever der leden gedurig te prikkelen, aan te wakkeren, de vriendschap voor elkander inniger te maken, zoodanig dat de Conferencie als een familie wordt; De Conferencie moet belangrijk gemaakt worden: de vroomste hertelijkheid moet erin heerschen. Alles wat tot verveling kan leiden moet uit ons midden verbannen worden. "De verveling, zegt de voorzitter Gouin, is voor eene Conferencie, wat de rook is voor een biekorf". Tegen eentonigheid en slenter kunnen wij slechts gevrijwaard worden door de verstandige medewerking van al de leden.

3e Vraag. Worden de 4 feestdagen van het Genootschap gevierd, volgens den geest van ons reglement ?

Dit punt betreft ook de eerleden, vermits de eerleden, samen met de werkende leden, op die dagen hoeven deel te nemen aan de Algemeene communie, en ’s namiddags aan de algemeene vergadering.

"Het vieren van de 4 feestdagen van het Genootschap, lezen wij in het handboek der Conferencie, is een van de plichten waarvan men zich het meest doordringen moet.". Inderdaad, hoe zullen wij onze werken kunnen doen bloeien, indien wij over haar de zegeningen van God niet inroepen ? En welk beter middel is er, om die zegeningen te bekomen, dan van ze allen te samen, in hetzelfde Geloof, door hetzelfde gebed, aan den voet van den zelfden autaar, af te smeeken. Overigens, waardoor zouden wij vervangen die eenheid van heret, welke uit die godvruchtige plechtigheden, uit die algemeene vergaderingen voortspruit, en er eene van de kostbaarste vruchten van is. Zonder die plechtigheden, zonder die vergaderingen, zou de band, die al de leden der conferencie al in een sluit weldra verslappen en verdwijnen. M.M. De 4 jaarlijksche vergaderingen worden tamelijk wel bijgewoond. Een honderdtal leden, soms meer, zijn hier doorgaans aanwezig. Mogen wij hetzelfde zeggen van de deelneming aan de algemeene communiën. Soms ja, soms neen. Het gebeurt dat de alg. com. slechts enkele werkende leden vereenigt. Gaan wij soms onder dit opzicht niet achteruit, tegenover onze voorzaten ? Wordt het niet tijd dat aloude stichtend gebruik, de vierjaarlijksche algemeene communie van al de werkende en eerleden van het Genootschap samen met onze ondersteunde arme menschen, zestig jaren geleden door de eerste stichters onzer Conferencie ingesteld, terug in eere te brengen ? Zoo ik daar aanstonds kom te zeggen, ware de heilige liefdeband die ons allen in den geest van den H; Vinc. moet vereenigen, niet sterker zijn dan ooit, zoo wij, gezamenlijk met onze armen, 4 maal ’s jaars, aan dezelfde H. Tafel het Lichaam en Bloed des Heeren mochten nutten ! Hetgene wij komen te zeggen over het deelnemen aan de algemeene Communie, zouden wij ook mogen zeggen over het bijwonen van den lijkdienst van onze afgestorvene medebroeders. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat alhoewel al de leden er toe uitgenodigd worden, er bijna geene leden aan onzen oproep beantwoorden ? Er bestaan menige maatschappijen welke de aanwezigheid der leden op den lijkdienst der afgestorvene leden voorschrijft op pene van boet. En dan, om de boet te ontgaan, komt alleman. Omdat wij dien vernederenden dwangmiddel niet gebruiken, is het eene rede aan onze medebroeders van Vincentius eene uiterste hulde, een laatste gebed te weigeren ? M.M. en B. Med. Wij zijn samen, werkende en eerleden zoo iets van 230 leden. Beantwoorden onze aanwezigheden in vergaderingen en kerkelijke plechtigheden aan dat overgroot getal 230 ? Zeker alleman kan belet zijn, de eene meer, de andere min. Maar bekent het, - en feitelijk is het zoo, - wij tellen een zeker getal leden die wij nooit, nooit zien, noch in de missen van het Genootschap, noch op de vergaderingen, noch op de begrafenis van leden. Nooit. Zoo ik U zekere namen moest opnoemen, ge zoudt zeker uitroepen: "Maakt dien man deel van ons Genootschap. Wij hebben hem hier nooit gezien !" Bedoelde leden nemen het niet kwalijk, zoo wij eindelijk gedwongen zijn ze, eenvoudig, als non-valeurs uit onze lijst te schrabben.

4e Vraag. Is het getal ondersteunde huisgezinnen vermeerderd of verminderd ? Worden die huisgezinnen door de leden regelmatig bezocht ?

Wij hebben in den loop van het jaar 1917, 45 huisgezinnen ondersteund, waarvan 25 wekelijks. ’t Is niet veel. Wij hebben U hiervan de rede reeds gegeven; Wij kunnen geene almoesen dragen naar huisgezinnen die door het Nat. Komiteit reeds voldoenden onderstand genieten. Wij beperken ons bij het bezoeken van zieke behoeftigen, die van het teringlijdersfonds niet kunnen genieten, en van eenige huishoudens met veel jonge kinderen, waar natuurlijk meer nood heerscht, en waar onze invloed eenig goed kan tot stand brengen. Verder ondersteunen wij ook, in ’t bedekt, eenige schamele armen, deftige lieden die nood hebben en niet durven of willen klagen. Het merkelijk verminderen van het getal huisgezinnen door de conferencie ondersteund, had voor noodlottig gevolg dat het bezoek der armen, ten hunnen huize, - het hoofdwerk der Conferentie, - onvermijdelijk verwaarloosd wordt omdat het, in verschillige afdeelingen, schier doelloos geworden is. Hetgene wij, op dit gebied, kunnen verwezentlijken hebben wij getoond het eerste jaar van den oorlog toen de steuninrichting van het Nat. Komiteit hare volle ontwikkeling nog niet bezat en de Conferencie ver boven de 100 huisgezinnen ondersteunde en wekelijks bezocht. Er was dan meer leven, omdat er veel werk was.

[ ’t Is door de zorgen van de leden der Conferencie, hierin geholpen door eenige liefdadige personen, dat aan onze arme jongelingen, te Londerzeel opgeeischt, bij hun treurig vervoer naar een verre, onbekende streek, eenen reiszak ter hand gesteld werd, overvloedig voorzien van kleeding, deksel en voedsel. ]

Denkt nochtans niet dat de leden zich, op geene andere wijzen, aan liefdadigheidswerken toewijden. ’t Is onder hen namelijk dat het plaatselijk Steun- en Voedingskomiteit en andere liefdadige inrichtingen van de Gemeente, eenige van hunne wakkerste, van hunne ieverigste medewerkens vinden.

En toen hier, in Juni laatstleden, onverwachts rond de 600 vluchtelingen uit Hallewijn toekwamen, ’t waren leden van Vincentius die de Gemeente-overheid den ganschen dag en de volgende dagen ter zij stonden, om de arme vreemdelingen behoorlijk te herbergen, in hunne eerste dringenste noodwendigheden te voorzien. Hierin handelden de leden volgens de voorschriften van hun reglement dat zegt: "Niet een liefdewerk mag als vreemd aan het Genootschap aanzien worden."

Eindelijk 5e en laatste Vraag. De Conf. moet ook een nauwkeurig onderzoek doen aan hare inkomsten, en over het doelmatig gebruik harer geldmiddelen.

 

Onze inkomsten bedragen:  

Batig slot of overschot van 1916 

19.40

Bedrag der omhalingen in de wekel. vergaderingen

117.33

Bedrag der omhalingen in de alg. vergaderingen en van den offer in de missen van ’t Genootschap 

141.25

Bedrag van de jaarlijksche omhaling in 1916, in al de huizen der Gem. ’s donderdags in de Zieleweek  a/ in geld

2284.13

b/ in natuur (kleeding en patatten)

   100.00

 

2.662.11

+ gift Aartsbisschop

  100.00
  2.762.11
Uitgaven:  

Wij hebben maandelijks eene toelage gegeven aan

het Steunkomiteit, om de tusschenkomst van de

Gemeente te verlichten  ‘t zij 

1.400.00

Gift aan den Bijz. Raad

76.00

Toelage voor kleeding van de arme 1e communicanten

150.00

In natuur uitgedeeld (rondgehaalde pat; en kleeding) 

100.00

Missen en bestuurskosten

6.90

Bijzondere onderstand aan schamele armen

116,31

Wat wij uitgedeeld hebben in winkelwaarkaartjes van Vincentius, kan ik op eenige francs na, niet bepalen daar, ter oorzake van schaarste aan pasmunt die kaartjes in omloop blijven, en ter uitwisseling niet binnengebracht werden. Wij hebben in alle geval, het welk, gevoegd bij de opbrengst van de laatste algemeene omhaling, de gewone gang onzer werkzaamheden in 1918 verzekert.

 / aan Bijz. Raad van Brab. overgegeven cijfer 1400 (zie hierboven) + 927.90 = 2.327.90

Overschot 85 fr.

Dit verslag over de werkzaamheden van de Conf. van S.V. gedurende 1917 ware niet volledig zoo ik U geen woord sprak over 3 bijzondere liefdewerken, welke van ons Genootschap niet afhangen, doch, gezien hunne onbetwistbaar verdienste door haar, desnoods, vroeg of laat, ook wel zouden kunnen ondersteund worden.

1° Het Werk van de Kindermelk (oeuvre de la Goutte de lait).

Dit werk, waarvan de kosten voor 1/3 door de Gemeente en voor 2/3 door het Nationaal Komiteit gedekt worden, heeft voor doel:

a) aan arme kinderen van min dan een jaar, of aan moeders die hunne kinderen zelf voeden, dagelijks versche onvervalschte zoete melk te verschaffen, te weten, een halve liter de eerste maanden, later eenen liter.

b) die kinderen maandelijks door eenen geneesheer te doen onderzoeken.

Middelmatig genieten dagelijks een vijftigtal kinderen of hunne moeders van de onbetwistbare voordeelen van deze inrichting. Wij aanzien dat liefdewerk als een der verdienstelijkste, van de doeltreffendste tusschen de liefdadigheidsinrichtingen van onze Gemeente. Oordeelt zelf. Vroeger bereikte het getal sterften tusschen de kinderen van min dan een jaar steeds een onrustbarend cijfer. Het werk der Kindermelk bestaat nog geen 2 jaren. Meer dan 170 kinderen hebben er reeds achtereenvolgens van genoten. Weet gij hoeveel er van die 170 kinderen gestorven zijn; Het getal is verbazend klein: 3 verleden jaar, 2 dees jaar, 5 in ’t geheel, en nog waren dat zeer slappe schaapjes, op voorhand, bijna hopeloos, verloren. Dit maakt ontrent 3 ten honderd, als er streken zijn waar de kindersterfte tot 20 en meer ten honderd bereikt; Is dat niet treffend ! Nog een ander voordeel dat dit werk bijbrengt is dat de moeders, door het maandelijks onderzoek dat hunne kinderkens moeten ondergaan, verplicht zijn deze zorgvuldig te wasschen, te reinigen, - iets waaraan zekere nalatige moeders anders weinig zouden denken. Reinheid baart gezondheid.

2° Het werk der teringlijders (secours T).

Iedereen zal het onbetwistbaar nut, ja, de dringende noodzakelijkheid van dit liefdewerk beseffen, als men nagaat den aanstekelijken, behagelijken aard van die droeve ziekte, de tuberloze, de tering, de ijselijke verwoestingen die zij in de familiën verwekt, de ontelbare jonge wezens welke zij onverbiddelijk wegmaait; Dit werk is gansch ten laste van het Nat. Komiteit. Het verzekert aan de teringlijders het krachtvoedsel dat ze kan redden, en tracht, door voorbehoedende middelen de uitbreiding van de kwaal te beperken. 35 personen dezer gemeente genoten in 1917 van de voordeelen van deze inrichting, tusschen dewelke enkele betalende; Talrijke andere personen, enkel aan verzwakking lijdende, boden zich ook aan; doch werden door de geneesheer, door het Nat. Kom. aangesteld, niet aanveerd. Het werk geldt alleen en uitsluitelijk voor teringlijders. Zoo men andere ziekelijke personen te gemakkelijk aanveerdde, zouden de misbruiken zich weldra vermenigvuldigen. Zulke personen, zoo hunnen toestand bedenkelijk is, vallen nu ten laste van Vincentius, of van het Bureel van Weldadigheid.

3° Een derde werk, grootendeels ten laste van de plaatselijke private liefdadigheid, heeft voor doel het verzenden van pakjes met eetwaren naar onze arme jongens, krijgsgevangenen in de kampen in Duitschland. Ik kan U geen cijfers aanhalen; doch te oordeelen naar de talrijke kaarten van dankbetuiging die ons maandelijks uit Duitsche krijgskampen toekomen, worden de verzendingen regelmatig ontvangen en gretig en dankbaar aanveerd.

Wat nu de algemeene oorlogsonderstand aan de noodlijdenden der Gemeente betreft, deze werd onlangs gansch gewijzigd, totaal hervormd; De nieuwe inrichting van het Nationaal steunfonds, zegt de omzendbrief van het Nationaal Komiteit, maakt een einde aan zekere misbruiken, schaft nuttelooze verwikkelingen af, en stelt ten slotte de behoeftigen in een zedelijk gezonderen toestand, met hem een weinig bezorgdheid over zijne verantwoordelijkheid, een weinig vooruitzicht terug te schenken. Aldus de alg. omzendbrief van het N. Kom. van 15 Sept. ll. De nieuwe regeling brengt de afschaffing mede van den vroegeren gewonen onderstand A, van den onderstand C aan werkeloozen, van den bijzonderen onderstand voor klederen, voor brandstoffen en voor bijgevoegde eetwaren, en versmelt die 5 verschillige, zeer ingewikkelde inrichtingen, waarvan de ondersteunden genoten, tot eenen enkelen onderstand, onder den naam van Voedingsonderstand (Secours alimentaire). Alleen de onderstand B aan familiën van militairen wordt behouden en in geld uitgekeerd. De nieuwe regeling sluit allen geldelijken onderstand uit. Er worden geene geldbons uitgedeeld. Men begint wellicht te begrijpen dat vele ondersteunden te veel geld op zak hebben … De nieuwe onderstand wordt verleend bij middel van kredietboekjes, alle 14 dagen vernieuwd. Met de bons die het kredietboekje bevat kunnen de ondersteunden de soep, het meel, de eetwaren, de kolen, als er zijn, betalen, - tot zoover wel te verstaan de hier vergunde onderstand beloopt. Hetgeen ze teveel zouden hebben kunnen ze besparen, om, - altijd bij middel van hun kredietboekje, - een zeker getal kledingstukken te koopen, welke op gepasten tijd het komiteit te hunner beschikking zal stellen. 445 huisgezinnen in Opw. Tellende 2136 personen genieten thans van den nieuwen Voedingsonderstand, het 1/3 van de totale bevolking. De kosten bedragen maandelijksch 23500 fr ’t zij iets van 280.000 fr ’s jaars ! … De nieuwe reglementen schrijven eenige loffelijke maatregelen voor, ten einde zekere misbruiken te bekampen. Zij voorzien namelijk de uitsluiting van allen onderstand aan die gewetenlooze personen die, op hunne aanvraag tot onderstand, valsche, onvolledige opgaven doen, nopens hunnen eigendom, het land dat ze bezaaien, de huisdieren die ze bezitten, hunne middelen van bestaan en die hunner huisgenoten, hun dagloon, de opbrengst van hunnen handel, welkdanig deze ook weze. Het Nat. Kom. is vastbesloten zulke personen uit de onderstandslijsten te schrabben, en ze eenvoudig voor het Gerecht te dagen. Het Nat. Kom., dat in ’s lands belang handelt, mag niet meer bedrogen worden door de Gemeente of het Bureel van Weldadigheid. De ontzaggelijke sommen welke het Nat. Kom. sedert meer dan 3 jaren uitdeelt vallen uit de lucht niet. Het zijn de zuurgewonnen spaargelden welke de burgerij van stad en dorp verplicht is wekelijks naar de voedingsmagazijnen te dragen. Het zijn, voor latere tijden, verpletterende oorlogslasten die op de financiën van Staat, en ook van Gemeente loodzwaar zullen drukken. De nieuwe reglementen voorzien ook de uitsluiting van allen onderstand aan personen die zich openbaar slecht gedragen, die zich plichtig maken aan ontvreemdingen en dieverij, die hun geld wagen op anker en zon en andere kansspelen, die zich overgeven aan dronkenschap, aan geldverkwisting, aan domme braspartijen … Is het niet billijk dat allen onderstand aan zulke kerels onmeedoogend geweigerd worde ? Wat doen ze met hun geld ? dat ze zich overgeven aan woeker- en smokkelhandel, dat is natuurlijk hunne zaak; wij hebben daar niets in te zien. Maar dat ze, met hunne zakken opgepropt van marken en bankbrieven hunnen hand nog onbeschaamd durven uitreiken, om hun aandeel te bekomen van ’t gene aan de armen, en aan de noodlijdenden rechtveerdig toekomt, dat gaat over zijn hout ! Derhalve verdienen zij niet den afkeer en de verachting van alle deftige lieden, verdienen zij niet aan den schandpaal gehecht te worden degenen die, terwijl de gansche wereld in rouw en ellende gedompeld ligt, terwijl hunne broeders, hunne nabestaanden, hunne mans ginder, aan het front, lijden en strijden, en dagelijks de dood trotseren voor hun Vaderland, - die hier gewetenloos hun land, hun eigen volk onteeren en vernederen door hun losbandig, tergend beestig leven ? Ongelukkiglijk het Nat. Kom. kan zulke personen straffen, hun allen onderstand ontzeggen, maar verder gaat zijn invloed niet. Het vermag niets tegen de onvermijdelijke, droevige reeks miseries en zedelijke ellenden welke de oorlog na zich sleept: zedebederf en ontucht, wanorde en onwetendheid, bedrog en onrechtveerdigheid, schaamtelooze verzuiming van de christelijke plichten en van de zondagrust, miskenning van alle wettelijke overheid, gebrek aan eergevoel, aan vaderlandsliefde. Een vermaarde missionaris van de 18e eeuw, een man van groote ondervinding, de H. Leonardus Portu Maurizio, deed al de opmerking in zijnen tijd: "De wereld verbetert niet door den oorlog". Wij moeten het bekennen, veel, zeer veel wordt er gedaan op stoffelijk gebied. Weinig, zeer weinig op geestelijk, op zedelijk gebied. Voor brood, voor voedsel, voor kleeding en brandstof wordt overvloedig gezorgd. Aan geestesveredeling, aan zedelijke verheffing wordt schier niet gedacht … En nochtans, de eeuwige Waarheit heeft het gezegd: "De mensch leeft niet alleen van brood …"

Ten tijde van den H. Vinc. verstond men de zaken beter, men aanschouwde er van hooger standpunt. Toen ook woedden bloedige, langdurige oorlogen. Maar de millioenen welke Vincentius en zijn gezellen verzamelden en aan de behoeftige bevolking van Lotheringen uitdeelden waren voor hen eene gelegenheid om aan die arme menschen, nog ongelukkiger in hunnen zedelijken dan in hunnen lichamelijken toestand het blijde woord van het Evangelie te verkondigen, om de goeden te troosten, op te beuren, en hun betrouwen op God te versterken en ook om de verdwaalde, verbitterde zielen op te zoeken en ze met liefde tot God terug te brengen.

M.M. Bem. Medebr. De tegenwoordige oorlog, die sedert meer dan 3 jaren, als een alverwoestend orkaan over schier de gansche beschaafde wereld woedt, is wellicht de grootste, de rampzaligste van al de oorlogen van alle tijden, die welke het meeste menschenlevens weggemaaid heeft, de meeste puinen, stoffelijke en zedelijke, opeengestapeld heeft. Eene profetische stem uit de middeleeuwen, die lange jaren op voorhand het kenmerk van de regeering van al de pausen voorspelt, geeft aan den tegenwoordigen paus Benedictus XV, deze veelzeggende, akelige, angstwekkende leuze: "Religio depopulata, Religio devastata. De Kerk Gods ontvolkt, de Kerk Gods verwoest !" Wat er van zij van de echtheid van die profetie, kenmerkt zij niet op krachtdadige, treffende wijze den toestand van de tegenwoordige wereld; De Kerke Gods ontvolkt, de Kerke Gods verwoest … Hoe lang zal deze wreede oorlog nog duren ? Wanneer komt er een einde aan, en welk zal dat einde zijn ? Wal al onheilen staan ons nog te wachten voor dat de langgewenschte vrede aan den gezichtseinder zal aanbreken ? Wij weten het niet ? De behendigste staatskundige, de aanvoerders der volkeren zelf en weten het niet. Maar wat wij weten is, dat de Goddelijke Voorzienigheid het laatste woord zal voeren. Betrouwen wij op God, op God die slaat en geneest, die kastijdt en zalft, wiens arm nooit ingekort noch onmachtig om ons te redden. Hij is de groote Meester, de onsterfelijke Koning der eeuwen, de opperste Rechter. Hij is ook de Vader, de Bron van allen troost, van allen zegen. Houden wij het oog gevestigd op Dengene die Hij als Stadhouder aangesteld heeft van zijne beproefde verwoeste Kerk. Reeds herhaalde malen, te midden van het oorlogsorkaan, heeft de Paus het Vredewoord tot de gansche wereld gericht. Heden nog, misschien, op dezen heiligen Kerstdag, die eens, door de engelen verkondigd, de Vrede bracht aan al de menschen van goeden wil, heden nog, misschien, zal Hij zijn vaderlijke, verzoenende stem aan de ontredderde wereld laten horen,. Bidden wij God opdat de dagen der beproeving verkort worden, opdat vrede en eendracht weer heerschen tussen christene prinsen en volken voor het welzijn der samenleving en het heil der zielen. Verhaasten wij door onze gebeden, door onze opofferingen, door onze liefdewerken de blijde terugkomst in zijne hoofdstad, van Dengenen die sedert meer dan drie jaren, ginder ver, in zijn bebloed hert de gansche Natie draagt, - van den welbeminden Vorst, tot wien, nu 8 jaren geleden, op Kerstavond, bij zijne blijde inkomst in Brussel, de Kardinaal Mercier deze schier profetische woorden toesprak, en die zeker op dit ogenblok de gevoelens van gansch zijn volk weergeven: "Rex pacificus, magnificatum est, cujus vultum desiderat universu terra ? Hoog verheven, hooggeprezen de Kong der Vrede. Naar zijn aanschijn verlangt zijn gansche volk. Magnificatus est Rex pacificus super omnes reges universae terrae. Hooggeprezen de Kong der Vrede, onze Koning, boven alle koningen van de gansche wereld."

25 Xber 1917

 


www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-