Info rechtermuisknop

Volgende pag. of vorige pag.

  

  
  

aaaaaa

Conferentie van Sint-Vincentiusgenootschap a Paulo Opwijk - Jaarverslag 1918.


Verslag over de werkzaamheden onzer Conferencie, voor het jaar 1918, het 62e van ons bestaan

M.M. en beminde Medebroeders, het verloopen jaar 1918 zag wondere, verbazende, onverwachte gebeurtenissen; Het zag, in bliksemsnelle vaart, achtereenvolgens de verbrokkeling van het vijandelijk front, - het zegevierend optreden van het belgisch leger, nevens de legers onzer bondgenooten, - de ineenstorting van het machtige Duitsche rijk, en den val van zijnen trotschen keizer, - het Belgische Vaderland vrijgevochten, - onze koning Albert verheven, verheerlijkt boven alle koningen der aarde, - zijne blijde intrede in zijn hoofdstad, aan het hoofd van zijn zegevierend leger, onder de toejuichingen van het gansche volk, - het belgisch leger in optocht aan den Rijn, onze jongens te huis, - de vrede, de langgewenschte vrede in aantocht ! Ten anderen, hélas ! zagen wij millioenen menschenlevens weggemaaid in dezen bloedigen oorlog, den grootsten van de Geschiedenis – bloeiende steden, voorheen lachende dorpjes gansch vernield – gansche provinciën verwoest hier, in Frankrijk, overal – de helft van Europa in opstand, in revolutie, - openbare besturen, nijverheid, handel, verkeermiddelen gansch ontredderd, - puinen overal – alles te herstellen, heroptebouwen op stoffelijk gebied, en ook op zedelijk en godsdienstig gebied, - gansch nieuwe toestanden, nieuwe volkseischen, - een nieuwe wereld in aantocht in nevelachtige toekomst …

M.M. en Bem. Medebroeders, in dit jaarlijksch verslag over de werkzaamheden onzer Conf. zullen wij U terloops moeten herinneren, wat onze Conf. was, wat zij verrichte gedurende den ganschen oorlogstijd. Wij zullen tevens ook uwe aandacht trekken, over hetgeen van haar geeischt wordt, wat zij zal moeten zijn en verrichten in de toekomende tijden die aanbreken.

Welke was de invloed van de 4 oorlogsjaren op den toestand van Conf. van S.V. in ’t algemeen, en op onze conferencie in ’t bijzonder:

"Gedurende de 4 smertvolle jaren, welke wij doorleefd hebben, schreef ons, 2 weken geleden, de heer Stinglhamber, alg. voorz. van de Conf. van Brabant, heeft hier in Brabant, S.V. werk met aanhoudenden moed zijne godsdienstige en liefdadige werking voortgezet. God zij dank ! In bijna al onze conferentiën hebben onze medebroeders troost en onderstand geschonken aan onze ongelukkige, diepbeproefde bevolking. Zij hebben onze standregelen getrouw nageleefd, onze voorgeschreven vergaderingen zorgvuldig bijgewoond, en dat niettegenstaande de afwezigheid van een groot getal leden, ver van ons verwijderd door de heiligste, de edelste plicht: de verdediging van het Vaderland. 27 nieuwe conferentiën werden gedurende den oorlog in Brabant alleen gesticht."

"Ongelukkiglijk ligt over dit troostelijk tafereel een schaduwe: Van onze 245 brabantsche conferenciën zijn er 46 die opgehouden hebben wekelijks te vergaderen, en hunne werken opgeschort hebben (Merchtem namelijk en Mazele). Alhoewel die 46 conf. maar een geringe minderheid uitmaken is dit nochtans uiterst

te betreuren. Die conferenciën hebben uit het oog verloren den geest, het bovennatuurlijhk deel van ons genootschap. Zij zagen in de conferencie slechts een werk van stoffelijke weldadigheid: zij achtten het werk van Vincentius voortaan zonder doel, zonder nut, en maakten plaats voor de officiële steunkomiteiten." (zoo scheef H. St.)

God zij dank ! De conf. van Opwijck behoort niet tot de 46 conf. die hunne werkzaamheden gestaakt hebben. Wij ook nochtans hebben hinderlagen op onzen weg ontmoet. Immers, gedurende de 4 oorlogsjaren, voorzag het Nationaal Komiteit voor Steun en Onderstand schier in alle noodwendigheden. Wat al werken van verschillenden aard hebben wij niet zien oprijzen: Voedingskomiteit, steunkomiteit voor werkeloozen en noodlijdenden, Kindermelk, onderstand aan teringlijders, oorlogsweezen, krijgsgevangenen, fransche en Belgische vluchtelingen, burgerlijke opgeeischten, enz. ’t Spreekt van zelf dat al die werken, al die inrichtingen noodzakelijk waren. Honderdduizenden francs waren noodig, moesten uitgedeeld worden, als Vinc. C. maar over 2 à 3.000 fr. beschikte. Het gebied van onze Conferencie was hierdoor merkelijk beperkt. Weinige huisgezinnen konden wekelijks door ons ondersteund worden: De groote massa van de onderstanden ontsnapte noodzakelijk aan onzen rechtstreeksen invloed. Wij kunnen dat betreuren: wij hebben niet al het goede kunnen stichten wat wij zouden willen stichten hebben. De omstandigheden lieten ons zulks niet toe. De officiële liefdadigheid deed veel op stoffelijk gebied; Het deed ongelukkiglijk niets op zedelijk, op geestelijk, op godsdienstig gebied. Het scheen zelfs aan de komiteiten verboden zich op dat terrein te wagen. En nochtans, gij weet het allen: de goddelijke Meester heeft het bevestigd: "de mensch leeft niet alleen van brood." Deze toestand zal zonder twijfel nog eenigen tijd duren, - zo lang natuurlijk als het Nationaal Steunkomiteit zal in werking blijven. Nijverheid, handel en verkeer zullen zoo spoedig niet hersteld zijn als wij wel denken: Zoolang er gedwongene werkeloozen zijn, zal noodzakelijk het Nat. Steunkomiteit blijven bestaan in werking blijven. Wat er van zij, en niettegenstaande alles, onze Conferencie is blijven bestaan: Wij zijn niet onwerkzaam geweest. Wekelijks zijn wij vergaderd, en onze vergaderingen werden telkens door 12 à 15 leden bijgewoond; op de 20 die in de gelegenheid waren ze bij te wonen, ’t geen een schoon resultaat is. 5 leden waren min dan 5 maal afwezig op de 52 zittingen; 6 andere min dan 10 maal. Slechts 5 leden toondenb min iever, en woonden de conf. maar zeldzaam bij. Wij hebben in den loop van dit jaar een twintigtal huisgezinnen, bijna wekelijks ondersteund en bezocht, meestal huisgezinnen met zieken, door het Komiteit onvoldoende ondersteund, met oude menschen of met veel kinderen. Wij hebben bedekten onderstand verleend aan schamele armen, die den steun van het komiteit niet genieten. Wij hebben zeer aanzienlijke toelage gegeven (175 fr.) aan het Werk der teringlijders. Wij hebben 240 fr. uitgedeeld voor het kleeden van arme kinderen ter gelegenheid van hunne 1ste plechtige communie. In ’t geheel voor 1.926 fr. 20 ’t zij voor rond de 2000 frs.

Gij ziet het, wij zijn niet werkeloos, doch ik vraag het kunnen wij niet meer doen ? Het doel van onze Conf. is niet alleen gelegen in het ondersteunen van arme menschen; Het omvat allerlei liefdewerken. Wat meer is, - in den geest van de eerste stichters van ons Genootschap, zijn de liefdadigheidswerken slechts een middel om het hoofddoel der conferencie te bereiken, te weten onze eigen zaligheid bewerken, en, met de gratie Gods, in de mate onzer zwakke krachten, mede te werken aan de zaligheid van anderen. Nieuwe tijden zijn aangebroken, en brengen andere toestanden en ook andere plichten, nieuwe noodwendigheden mee. Ons reglement schrijft niet alleen het bezoeken van arme huisgezinnen vooe: "Niet een liefdewerk mag als vreemd aan het Genootschap aanzien worden, zegt art. 2. " de omzendbrieven van onze algemeene voorzitters trekken de aandacht op het bezoeken van gevangenen, van zieken, van stervenden, - op de huisvesting van arme lieden, - op het verschaffen van slaapgerief aan huisgezinnen met veel kinderen, - op de bestrijding van tering en kinderziekten, - op de begrafenis van arme menschen, - op het plaatsen van jonge werklieden en leergasten, - op het inrichten van spaarkassen en ziekenkassen, - op het verspreiden van stichtende lezingen en goede gazetten tusschen het klein volk, - op nuttige voordrachten voor werklieden, - op het inrichten van scholen voor volwassenen, zondagscholen en beschermscholen of patronages.

Wat belet ons, M.M. en bem. Medebroeders, ons ook met eenige van die werken bezig te houden. Wat belet ons, nevens het ondersteunen der armen en noodlijdenden, andere liefdewerken aan te vangen, en vooral deze welke meer de geestelijke noodwendigheden, de geestelijke ontwikkeling van de evenmensch voor doelwit hebben. En wat belet ons hiervoor de medewerking van eenige onzer eerlerden in te roepen. Die werken voornamelijk die voor doel hebben de verdere ontwikkeling van jongelingen en meisjes, eens dat ze de school verlaten hebben, en dat voor hen de kwade jaren opdagen, zouden wij krachtdadig moeten ondersteunen. Daar is goed te verrichten. Vergeten wij het niet. De jonge lieden van 16.17.18 jaar, de jonge lieden van heden zijn de soldaten, de kiezers, de burgers van morgen … Gij ziet het, er is nog werk op den winkel, en van het opschorten van ons Gen. mag geen sprake zijn.

Het getal werkende leden onzer Conf. bedroeg einde 1917, 24 leden. Twee nieuwe leden sloten zich bij ons aan, de heeren Van der Straeten, van Droeshout en Petrus Moerenhout van Nijverseel. Twee werkende leden gaven hun ontslag, de heer Vinc. Heuvinck, die ons verlaat na 50 jaren in ons genootschap geweest te zijn, en de heer Joseph Vermeir, van Nijverseel. Verders hadden wij het verlies te betreuren van onzen geachten ouderdomsdeken en ondervoorzitter de heer Tilmanus Casier. (nu nog 20 l.) Casier werd als werkend lid aanveerd den 10 Nov. 1863. Doch vroeger behoorde hij reeds aan onze conferencie als betrachtend lid en onderwijzer aan de toenmalige zondagschool. Meer dan 50 jaren nam hij deel aan onze werkzaamheden. Man met veel gezond verstand en rijpe ondervinding, rechtschapen christen die het goed meende, was Casier een van de beste, van de ieverigste, van de meest verdienstelijke leden welke de Conferencie van Opwijck ooit bezat. In Nov. 1913 vierde hij plechtig de 50e verjaardag zijner aanveerding in ons Genootschap. Bemind van God en van de menschen, zal zijn gedachtenis in zegen blijven. Voor hem werd zonder twijfel verwezenlijkt de goddelijke belofte, herinnerd op zijn doodskaartje: "Gelukkig hij, die acht geeft op den arme en ellendige; ten dage des onheils zal de Heer hem redden, hem zaligmaken." (Ps. 40).

Even als het getal onzer werk. leden, bleef het getal onzer eerleden nagenoeg hetzelfde, ruim 200. Eenige nieuwe eerleden werden ingeschreven. Ten andere werden ons door de dood 6 leden ontnomen: de hh. Louis Vermeir (Nijverseel), Joseph Thoen (Dorp), Alfons Van Malderen (id.), Emile Buggenhout, Alfons Willems (N) en Frans Lissens-Monsieur.

Laat mij U terloops de bijzonderste plichten jegens de Conf. welke het reglement aan de eerleden oplegt:

1° Zij vieren de 4 feestdagen van het Genootschap door het deelnemen, samen met de werkende leden, aan de algemeene communie, de mis en de algemeene vergadering die dagen voorgeschreven.

2° Zij wonen den lijkdienst bij der afgestorvene medebroeders, alsook het plechtig jaargetijde voor de afgestorvene leden en de weldoeners van het Genootschap, den eersten maandag van den Vasten.

3° Zij ondersteunen de werken van het Genootschap door hunne milde almoesen. Eene omhaling geschiedt op elke algemeene vergadering. Bovendien hebben de leden eene gunstige gelegenheid eene gansch bijzondere almoes te storten in de kas der Conf. ’s donderdags in de Zielenweek, als de werkende leden hunnen jaarlijkschen rondgang doen in alle huizen van de gemeente.

Zonder geldmiddelen kan ons Genootschap niet bestaan, en die geldmiddelen moeten, eerst en vooral, door de leden zelf, zoowel door de eerleden als door de werkende leden verschaft worden.

Ziehier overiges de opbrengst van de giften, ons toevertrouwd, voor dit dienstjaar 1918.

Omhalingen in de algem. Vergaderingen en offer in de missen: 160 f. 71, tegen 141 f. 25 voor 1917.

Omhalingen in de wekelijksche vergaderingen 111 f. 64 tegen 117 f. 33 in 1917.

Omhaling in de huizen, i,n de Zielenweek: 2482 f. 62 tegen 2284 f. 13 in 1917.

Sedert het begin van den oorlog stijgt de opbrengst van de algemeene omhaling van jaar tot jaar. In 9ber 1914 bedroeg de opbrengst 1954 f. 66. In 9ber 1918 (voor 1919) 2902 f. 26 ’t zij ontr. 1000 f. meer. ’t Is waar, de giften in natuur, - in aardappelen, - zijn merkelijk verminderd. Wij bevelen onze werken aan uwe barmhertigheid. Er is nu voor de meeste geen kwestie van "Hebt gij weinig…";

Bekent het. Velen onder U hebben deze laatste jaren, veel, zeer veel geld gewonnen. Er kan dus ook, veel, zeer veel gegeven worden: "Hebt gij veel, geeft veel.", vermaant ons de eeuwige Waarheid. Zegt niet: "Het Komiteit zorgt voor alles. De arme menschen zijn van alles overvloedig voorzien." ’t Is waar voor zekere arme menschen, - doch zeker niet voor allen, ver van daar. Er bestaan hier nog veel, weinig gekende lichamelijke en zedelijke miseries, er zullen er later nog meer aan den dag komen. In den zedelijken heropbouw van ons volk, na deze 4 rampspoedige jaren, - inzake van opvoeding, van beschaving, van volksontwikkeling, zal er veel te scheppen zijn; Zoo ik daar zoo even kom te zeggen zal ons Genootschap voor nieuwe toestanden, voor nieuwe plichten staan; Nieuwe werken, meer in den geest van onzen tijd, zullen moeten gesticht, zullen krachtig moeten ondersteund worden. En dat alles zal geld vragen, veel geld. Weest er overiges van overtuigd, ’t gene gij aan ons toevertrouwt, zal in goede handen zijn …

M.M. en Bem. Medebroeders, gedurende deze 4 oorlogsjaren, waren eenige leden van ons gansch afgezonderd. Ginder ver, achter den Yzer, stonden zij in het harnas, den heiligen, den bloedigen strijd meevechtende voor de verlossing van het Vaderland. Drij werkende leden: L; Geeurickx, Eug. Van den Broeck, Ben. Willems, een oud werkend lid Jan Buggenhout zaliger, benevens een tiental onzer eerleden.

Wekelijks, op het einde van elke conferencie, hebben wij voor hen gebeden. Geen enkele keer, verzuimden wij die troostvolle plicht. Als ware broeders leefden zij ginder, zeer nauw met elkander vereenigd, in nauwe betrekking ook met hunne opwijcksche wapenbroeders. Zij ook waren niet onwerkzaam. Alhoewel niet vereenigd in eene conferencie, - ’t geen ginder onmogelijk was, - brachten zij nochtans iets tot stand, - gansch in den geest van ons Genootschap, zoodanig dat de beste conferencie niet beter zou verricht hebben, - iets eigenaardigs en tevens uiterst stichtend, en dat wel bij middel van een eenvoudig soldatengazetje "De Stem uit Opwijck", eene der eerste soldatengazetjes die aan het front het licht zagen. "de Stem uit Opwijck" werd einde 1915, gesticht door 5 opwijckenaren, de hh. Aloise De Smedt, Louis Geeurickx, Jan Buggenhout, Paul Lindemans en Eugne Van den Broeck, - allen leden van Vinc. "Het zou spreken, zeiden de stichters, over Opwijck, over Opwijckenaars, tot Opwijckenaars. Het zou kosteloos gestuurd worden aan al de opwijcksche soldaten. ’t Zij te velde, ’t zij in verlof. Het zou aan onze jongens nieuws brengen uit het geliefde geboortedorp: Geboorten, sterfgevallen, huwelijken, merkwaardige feiten. Nieuwsook uit het leger: Onderscheidingen aan Opwijcksche soldaten te beurt gevallen, vrome wapenfeiten, bijzonderheden over krijgsgevangenen, gekwetsten, zieken, gesneuvelden; Het zou een band zijn die de gansche opwijcksche soldatenfamilie zou insluiten. In de oogen der vrome stichters, zou het ook een middel zijn om, door de gedurige herinnering aan den geboortegrond en het vaderlijk dak, den ouden christengeest in onze jongens te bewaren, en om aan die jonge mannen, aan zooveel gevaren blootgesteld, soms ook al eene heilzame vermaning, eene goede raad of een troostvol opbeurend woord toe te sturen." Het 1e nummer verscheen 15 Oct. 1916. Het titelblad, in penteekening, verbeeldt den ouden toren van Opwijck. "Herkent gij, - zoo begint het 1e nummer, - herkent gij, beste makker, den ouden grijzen toren van ons geliefd geboortedorp ? Spreekt hij niet tot U als een oude goede kennis, die ge sedert lang niet meer en zaagt ? In die kerk … onder en rond dien toren … Oh ! wat al zoete herinneringen uit onze kinderjaren, uit onzen jongelingentijd, uit ons mannenleven zijn daaraan niet vastgeknoopt. Hoe innig zijn daarmede verbonden onze ouders, onze vrouw en kinderen, onze broeders en zusters, al onze geliefden van ginder ! Hebt gij ze niet dikwijls, in uwe verbeelding, zijn oprijzen, geknield in de oude parochiekerk, den Heer biddende dat hij hunnen beminden soldaat moed en sterkte geve in den strijd voor het geliefde Vaderland, en hem daarna, zegepralend, gaaf en gezond, late wederkeeren …"

N° 2 verscheen den 1e Nov. Het vermaant de jongens dat het Allerzielenweek is, en wakkert ze aan eens te communie te gaan voor de overledene familieleden en voor de gesneuvelde makkers. Zoo, regelmatig, eenmaal, soms 2 maal in de maand, verscheen het bladje, met toelating van de militaire overheid.

In n° 5 vind ik dit schrijven van eenen soldaat, achter de aankondiging van eenige huwelijken in Opwijck: "Ja, ginder vrijen en trouwen ze maar voort, en wij, die in onze vrijagie ten minste zoo ver waren als zij, wij moeten wachten, altijd maar wachten … Is het gepermiteerd. Geduld jongens, gaat hij voort, geduld. ’t Duurt wel lang, ’t zal misschien nog lang duren. Iederen dag trekt den oorlog langer, maar ’t is toch ook nen dag dichter het einde. Eenmaal is ’t onze toer. Daarom houden wij ons herten rein en vlekkeloos, opdat wij bij ’t huis komen zeggen kunnen: Meisje lief, hier ben ik met mijne zuivere, onverdeelde liefde, zoolange voor U bewaard, en nu blijf ik bij U en ga niet meer weg." In zijnen lossen vorm, is dat niet edel en stichtend !

In N. 6 op Nieuwjaar 1916, schrijft Jan Buggenhout: Beste Vrienden, Verbeeldt U nen goeien sterken onderaarsche abri, dag en nacht met een keersken verlicht, en waar ik de 83e uur in ben, nu zittend, dan liggend, soms geknield, maar nooit rechtstaande. Daar schrijf ik U deze regelen: In naam van den opstelraad van ons bladje, wensch ik U allen een zalig en gelukkig Nieuwjaar; Wij hebben eene ziel en een lichaam, en daarom zeg ik niet alleen gelukkig, maar ook zalig. Ten andere zoo zeggen de menschen te huis, in opwijck, - en is de uitdrukking oud, ze is er niet min goed om. Een zalig jaar wenschen wij U dus. Daarom, vergeet uwe ziel niet. Onteert ze niet door woorden of daden een christen onweerdig. Voedt ze aan de H. Tafel, en dikwijls. Ze heeft het meer noodig dan ooit. Houdt er vrede in, vrede in oorlogstijd, en veel dingen zullen gemakkelijker gaan. Toont dat gij van Opwijck zijt. Wij wenschen U ook een gelukkig jaar. Dat dit jaar het harde werk bekrone. Dat het ons tehuis brenge, bij de duurbaren die ons ginder, aan den anderen kant, zoo lang reeds verwachten … Bidden we voor malkaar een vaderonsken, zoo zullen wij nog meer toonen dat wij broeders zijn. Eene gezonde ziel in een gezond lichaam dat wenschen wij U."

Is dat niet veel goeds gezegd, in weinige woorden ? In hetzelfde nummer wordt aan de opwijksche soldaten een geschenk aangekondigd van den opstelraad: een schoon boek, 100 liederen bevattende met woorden en muziek.

Het volgend nummer van 15e Januari herinnert aan de jongens Sint Paulusfeest, en de gelukkige jaren van vroeger toen men in familie de kleine kermis vierde. "’t Is nu de tijd niet om te kermissen, schrijft het gazetje en ’t huis zal ook de kermis maar magerkens afloopen. Men zal dus te vuriger S. Paulus vieren in zijne kerk, en zijn machtigen bijstand inroepen voor de duurbare afwezigen die den grooten oorlog mee maken." (Het zelfde nummer en de volgende geven het omstandig verhaal van de gruwelen gepleegd door de Duitschers op het Eeksken 26e Sept. 1914)

De jaren 16 en 17, gij weet het, vertoonden weinig bedrijvigheid aan het Belgisch front. Schier geene bloedige aanvallen aan te stippen. Die lange , gedwongen rust was niet zonder zedelijk gevaar voor onze jongens. Ver van huis, ver van vader en moeder, van vrouw en kinderen, door slechte voorbeelden soms meegesleept, begonnen sommigen te wankelen, hunne christelijke plichten te verzuimen. "De Stem uit Opwijck" oordeelt het noodig, de jongens broederlijk te vermanen tegen het aangroeiend gevaar. Immers het verzuimen van de chr. plichten, van kerk en sakramenten, baart maar al te dikwijls zedeloosheid en losbandigheid.

In dien zin een goed artikeltje in n. 10, betiteld: "’t Is oorlog", en een ander, zeer goed gedacht, van L. Geeurickx in n. 12, over de paaschplicht, "een sermoentje", waarschuwt de schrijver," ja ’t gelijkt er aan, maar ’t zal kort zijn."

Iets eenvoudig stichtend vind ik in n. 13. Dit nummer meldt het smertelijk dat L. Geeurickx treft in den persoon van zijnen vader, weinige maanden na het afsterven zijner moeder. "Vrienden, schrijft een soldaat tot zijne makkers, ’t is niet noodig dat wij onzen vriend trachten te troosten door lange brieven. Menschen in droefheid mogen weenen: tranen verlichten. Maar, jongens, als ’t u belieft, gaat ne keer naar de mis, en vraagt in uwe eenvoudige, maar hertelijke soldatentaal aan O.L.Heer, dat dit droevige nieuws toch het laatste slechte zou zijn dat van ginder overkomt." Ware broedertaal die wij in dit bladje terugvinden telkens een makker een der geliefden van hier verliest.

In n. 14, van 16e Juni, voor de eerste maal sedert het bestaan van het gazetje, dus sedert Oct. 1915, heeft "De Stem uit Opwijck" het verlies te betreuren van eenen Opwijckschen strijdmakker: Petrus Janssens. "Hij viel, lees ik, den 9ste Mei, nabij Dixmude, te Caaskerke, op eene zeer gevaarlijke plaats. Terwijl hij eene grenade in de hand had, werd hij door een scherf eener duitsche bom getroffen." Nu ligt de arme man begraven op het kerkhof van Eggewaartskapelle. Ik heb met veel eerbied zijn plechtige lijkdienst bijgewoond. Talrijke vrienden waren toegesneld. Hij was van iedereen geacht en bemind, zij Frans Spinoy, die in ’t zelfde regiment diende. En Joseph De Volder verzekerde ons dat hij voor kruis en graf zou zorg dragen." Vele soldaten naderden tot de H. Tafel voor de zielezaligheid van den gesneuvelden parochiaan. Eene vrijwillige geldinzameling tusschen de makkers liet toe aanstonds 5 missen te bestellen tot lafenis zijner ziel.

Aanhoudend gebrek aan nieuws, gaf aanleiding in een later nummer, aan deze diepgevoelde woorden: "Geen nieuws, en toch wij vernemen zoo gaarne iets over onze geliefde geboorteplaats. En hoe minder wij er over vernemen, hoe meer we er moeten aan denken ! De gedachte aan al die teerbeminde wezens, die we toch zoo geerne zouden terug zien, zal ons sterken om met moed en geduld de gevaren en ontberingen te doorstaan die we voor hunne verlossing te lijden hebben. Ze zal ons helpen om vroom en kloekmoedig den weg van het christelijk leven te bewandelen, zonder er ons om te bekreunen wat sommige waanwijze vrijdenkers en vrijleven er over denken of zeggen. Want daarvoor moeten wij eerst zorgen, beste vrienden, dat als we ’t huis zullen komen en we ’t hoofd fier mogen opheffen, niet alleen omdat wij de vijanden van ’t Vaderland hebben overwonnen, maar ook de vijanden onzer ziel, die in oorlogstijd menigvuldiger en sterker zijn dan in onze vrome omgeving, in vredestijd. Ja, wij moeten het recht behouden onze vrouw, onze moeder, onze verloofde, bij onze blijde thuiskomst, vlak in de oogen te mogen bezien, en zonder blozen te mogen zeggen: Hier ben ik terug, zooals ik U verliet, trouw en deugdzaam, en daarbij verhard en versterkt door den strijd om het goede ! "

In die zin schreef Jan Buggenhout in 3 achtereenvolgende nummers: 3 artikelen in prachtige soldatentaal, welke, gebrek aan tijd, wij beletten U te lezen.

M.M. en beminde Medebroeders. Dunkt het U niet, straalt niet uit al die regels hetzelfde hoofdgedacht: voorzichtig, met liefde, den zedelijken toestand onzer soldaten behertigen, het godsdienstig gevoel in hen versterken door het herinneren aan de afwezige familie, goed doen waar het mogelijk is, zielen redden … Is dit niet gansch den geest van ons Genootschap. Tijd ontbreekt mij om U lezing te geven van menige, kranig geschreven artikeltjes van Jan Buggenhout, waarin hij de aandacht trekt op de gevaren welke de jonge soldaten in Parijs, waar ze nog al eens naar toetrokken, en in andere groote steden, verwachtten, - of waarin hij onze godsdienstige brave jongens waarschuwt tegen de verderfelijke, duivelsche propaganda van goddeloosheid en zedeloosheid van vrijdenkers en (vrijbaren) aan het front … ’t Ware te lang, en ik moet mij bij ’t deze beperken.

Helaas ! De laatste nummers van "De Stem uit Opwijck" moesten aan onze jongens eene droeve, schier onverwachte tijding brengen. De dood van een der stichters, van een der voornaamste medewerkers van het blad: de dood van Meester Jan Buggenhout ! "Weinige dagen geleden, schreef het blad, was hij nog in ons midden, frisch en gezond, rond hem de sprankels strooiend van zijn vroom en vroolijk gemoed. Blij en opgeruimd als altijd was hij 29 Aug. Van het front vertrokken. En nochtans droeg hij van toen af in het lijf de kiem van de doodelijke ziekte die hem na weinige dagen moest neervellen. In het verplegen en verzorgen van aangetaste soldaten, slachtoffers van plichtsbesef en menschenliefde, werd hij zelf getroffen. Op Zaterdag 31e kwam hij aan te Mer, met de koorts op het lijf. Overgebracht naar het krijgshospitaal van Blois, is hij er op 8 sept., feestdag van O.L.Vrouw Geboorte godvruchtig in den Heer ontslapen. Droefheid beklemt ons bij dat nieuws. Wij kunnen haast niet gelooven dat wij den besten onzer makkers niet meer zullen zien." Met hem verdwijnt eene schoone persoonlijkheid, een toonbeeld van menschelijke deugden, een gouden hert. Hij droeg Opwijck hoog in zijn hert; De Opwijksche soldaten waren voor hem broeders in den christelijken zin van het woord; en zoo hij ons allen in zijn hert sloot, zoo ook hadden wij hem allen lief. Overal veroverde zijn rondborstig karakter de herten. De mannen zijner batterie weenden als kinderen, toen ze zijne dood vernamen. Oh ! Het zal eene droeve mare zijn in Opwijck en wij denken met weemoed en aandoening aan den ouden meester Buggenhout, die, op 5 maanden tijds, na den onvergetelijken en goeden Emile, nu zijn tweede zoon, zijnen Jan, op wien hij zoo fier was, verliest ! "Beste makker Jan, de liefde die ons bindt is sterker dan de dood, en uwe zalige gedachtenis zullen wij in eere bewaren. Dat uwe edele, schoone ziel de rust in Gods Vrede ontvange, het loon, de kroon door Paulus apostel beloofd aan diegenen die, zooals gij, in handel en wandel, de goeden strijd gestreden hebben." Zoo schreef over Jan Buggenhout een zijner beste vrienden in het voorlaatste nummer van "De Stem uit Opwijck." En wij, zijne medebroeders en medeburgers van Opwijck, wij die M. Jan gekend en bemind hebben, wij ook beweenen zijn vroegtijdig afsterven, storten eene laatste bede op zijn graf. "Ofschoon hij vroeg gestorven is, heeft hij lang geleefd, want zijne ziel was Gode welgevallig. Daarom haastte zich de Heer, uit het midden van het verderf weg te nemen."

M.M. en beminde Medebr., ik eindig. Gedurende deze 4 oorlogsjaren hebben wij gewerkt, - moedig, ieverig, aanhoudend gewerkt, onze leden hier, onze leden aan het front, - elk in de sfeer waar de Voorzienigheid ons plaatste. Het is ons gegeven geweest eenig goed te stichten; God zij dank !

Hetgeen ik U meedeelde over de werking van onze medebroeders aan het front weze voor ons een voorbeeld, eene aanwakkering tot het goed; Het toone ons tevens dat het werk van den H. Vinc. a Paulo, in zijnen waren geest opgevat, zich kan plooien en aanschikken aan de verschillende toestanden …

Weldra hoen wij weer allen vereenigd te zijn, en komen onze 3 werkende leden met onze 10 afwezige eerleden hunne plaats hernemen in ons midden; Zij komen tot ons, verhard, verstaald in den strijd. Zij brengen ons jong bloed, nieuwe krachten, nieuwe gedachten, nieuw leven. Wij, hunne oudere, wij blikken met betrouwen de toekomst te gemoet. Meer dan ooit vereend door de banden van Geloof, broederlijkheid en onderlingen wedijver, hopen wij, met Gods gratie, eenen nieuwen bloei aan ons oud Genootschap te verzekeren, tot meerdere eere Gods en de zaligheid der zielen.                  

25 December 1918.

 


www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-