Naar HOM-website

Startpagina HOM-algemeen

Nieuw op HOM-site

Naar externe links

Zoeken in HOM-site

Inloggen HOM-ledengebied

Vorige bezochte pagina

Volgende (reeds bezochte) pagina

Email naar HOM

Vernieuwing van deze pagina

Klik voor naar top van de pagina of dubbelklik linkermuisknop

Sluit dit vak met klik op linker muisknop.

Info rechtermuisknop

Volgende pag. of vorige pag.

  

  
  

aaaaaa

Is meier de Charles de la Mars een woekeraar? (1)


Charles de la Marche of de la Mars was meier van de abdij Affligem van 1616 tot 1657. Hij was gehuwd met Catharina de la Quadra, overleden in 1635. Zijn pensioen van 75 gulden stopte in 1661. Was hij overleden of was het een strafmaatregel van de abdij omwille van zijn frauduleus gedrag? Zijn slechte reputatie was in elk geval bij de abdij bekend geraakt. Hierbij twee rechtszaken waarbij Charles de la Mars betrokken was.

De zaak Jan De Deken

In 1650 ging Jan De Deken uit Mazenzele een lening aan van 8 ponden Vlaams bij Charles de la Mars, meier van de abdij Affligem. Twee jaar later leende hij nog eens 10 ponden, samen 18 ponden Vlaams of 108 rijnsgulden. Zoals bepaald door de wet, vroeg de meier geen intrest. Keizer Karel had op 29 oktober 1540 een plakkaat uitgevaardigd dat bepaalde dat het alleen aan den goeden coopman geoirloft ende toegelaten was intrest te vragen tot een rente van maximum 8,33%. Aan anderen was het verboden van met geld winst te maken, dat werd beschouwd als woeker. Volgens Jan had de meier hem door groote persuasie, inportun schrijven ende continuele drijgementen zodanig gedwongen ende affgeperst dat hij elk jaar 8 gulden betaalde voor de eerste lening en 12 gulden voor de tweede. In het totaal had hij al 75 gulden betaald in de mening dat hij zo zijn leningen afbetaalde en dat er slechts nog 37 gulden van overbleef. Zijn verontwaardiging was dan ook groot toen hij ontdekte dat volgens De la Mars hij alleen maar de intrest op de lening had betaald. Dat was volledig in tegenstrijd met het plakkaat van de keizer waarin uitdrukkelijk vermeld was dat het is notoir ende wel expressellycken verboden dat men van geleenden gelde egeenen intrest schuldich en is te betaelen noch en vermach heijsschen vele min te doen betaelen. Zijn betalingen waren dus afkortingen van de geleende bedragen. Als de la Mars dat niet aanvaardde was hij eenen waerachtghen woecker, zeker gezien het hoge bedrag dat hij eiste, meer als drije dobbelen intrest.

Maar de meier perste niet alleen Jan De deken af. Ook van andere schamele persoonen woonende alhier onder Assche ende binnen de Lande van Brabant eiste hij zo’n hoge intrest dat hij ze tot de beenen toe is vuijtmergelende ende hun vleesch ende bloed is opetende. Bovendien ontkende hij, ter quaeder trouw sijnde, dat De Deken hem geld had gegeven. Gelukkig had Jan enkele getuigen. Tegenover notaris Michiel De Bisschop verklaarde Jan De Nil, 28 jaar, onder eed dat hij samen met de vrouw van De Deken naar de woning van de meier te Aalst was geweest. Daar aangekomen gaf de vrouw hem een som geld om het voor haar te tellen en aan de meier te geven. Die nam de munten uit zijn handen en zei dat hij het geld zelf wel zou tellen. Hij ging er mee naar zijn comptoirken. De Nil, gezeten op seker banxcken hoorde hem het geld tellen. De Dekens vrouw zei toen dat het 12 gulden was, wat de meier bevestigde met de woorden jae, jae, wij sullen geen abuus hebben. Peter Van den Driessche, 60 jaar, getuigde dat hij met Jan De Deken naar sieur De la Mars was geweest om er 48 gulden te lenen. De meier overhandigde Jan slechts 44 gulden, 4 gulden diende als intrest. Een derde getuige, de 54-jarige Joos De Nil, verklaarde dat hij drie jaar geleden met Jan De Deken meeging naar de meier en dat Jan daar een som geld aan de meier gaf. Hoeveel weet hij niet. Hij hoorde wel dat de meier zei dat Jan nog tijd genoeg had om de lening te betalen. Anna Moyensoen, de weduwe van Adriaan Van den Biesen betaalde voor Jan aan de meier 2 gulden. Erger nog overkwam het de kinderen en erfgenamen van Gillis Van Ransbeke. Hun vader had bij de la Mars een lening aangegaan en volledig terugbetaald. Op de keerzijde van het contract stonden de afbetalingen genoteerd. De la Mars had dat gedeelte van het contract afgesneden, maar men kon nog zien eenighe beenen van de letteren off woord betaelt. De meier ontkende met eenen quaden eed de betalingen. Toch moest hij zijn misstap toegeven aan enkele monniken.

De la Mars beging trouwens meerdere criminele feiten. Als notaris vervalste hij (2) een akte en alleen door tussenkomst van goede vrienden kreeg hij alleen een boete. Hij werd, aldus Jan De Deken alleenelijck gegeeselt in de borse. Het verwonderde Jan dat de overmeier, die toch op de hoogte was van de criminele handel van de meier, hem als advocaat liet optreden. Maar het is zoals men zegt: om liefde van den smeer, leckt de kat den candeleer. Tot slot van zijn verweer drukte De Deken de hoop uit dat de overmeier, nadat hij zijn weerlegging aandachtig heeft gelezen en zich goed heeft geïnformeerd, de la Mars niet zal favoriseren, maar tegen hem sijn swerdt sal trecken ende daerover straffen naer behooren.

Op 17 augustus 1660 kwam het tot een akkoord tussen Charles de la Mars junior, die zijn vader vertegenwoordigde, en Jan De Deken met zijn vrouw Pierijne Moysoene. Omdat er noch vele costen souden hebben connen te gereijsen besloten ze het proces te beëindigen. Voor notaris H. De Raedt en in aanwezigheid van de getuigen Michiel De Baetselier en Servaas Moysoene kwam de volgende overeenkomst tot stand. Jan De Deken zou direct 6 gulden en binnen de 8 dagen 36 gulden aan de la Mars betalen. De 14 gulden die Jan nog schuldig was door de verplichting van een koppel kippen te geven, kwam te vervallen. Omdat de advocaat van De Deken, Slachmolen, zijn extraordinaire debvoiren had gedaan, stelde de notaris voor dat Jan hem eene coppel haesen versch wesende zou geven.

De zaak Joos De Nil (3)

Ook Joos De Nil, eveneens uit Mazenzele en zoon van Machiel, ging bij meier de la Mars een lening aan. Op 6 mei 1659 ontving hij 96 gulden. Die lening bestond uit graan ter waarde van 24 gulden, en een bedrag van 60 gulden dat nog werd aangevulde met 12 gulden. De akte werd verleden door notaris De Bisschop. Van een intrest was bij het opstellen van de akte geen sprake. In de volgende twee jaar betaalde Joos 61 gulden 1 stuiver af zodat hij nog 38 gulden 6 stuivers had af te korten. Tot zijn ergernis ontdekte Joos dat de la Mars de bedragen had veranderd. Er stond nu 62 gulden in de plaats van 60 en 14 gulden en niet 12. Hij had er dus 4 gulden bij gedaan. De Nil, onnoosel sijnde, zwichtte voor de dreigementen van de meier en aanvaardde de verhoging van het bedrag. Ook uit vrees voor bijkomende kosten.

Maar het ergste moest nog komen. Op 21 januari 1661 diende de la Mars bij de schepenbank een klacht in tegen De Nil wegens wanbetaling. Volgens een akte van notaris De Bisschop van 1 oktober 1655 had De Nil bij de meier een lening aangegaan van 210 gulden 10 stuivers met een intrest van 6,25%. Daarvan had hij al 61 gulden 1 stuiver afbetaald en was hij hem nog 150 gulden schuldig. Volgens De Nil zou hij nooit zo’n akte ondertekenen en was het zo klaar als de sonne in den middagh dat de akte vals was. Joos dreigde dat hij naar de Raad van Brabant zou stappen omdat hij de originele akte niet kon tonen en dan zou hij de strooperije int claer brengen. Toen kwam de La Mars met een nieuwe overeenkomst daterend van 1 januari 1659 op de proppen, een obligatie van 150 gulden. Die akte bezorgde hij op 29 maart 1661 aan de schepenbank van Asse. Die overeenkomst was opgesteld door Laureijs Robijns en Gillis Van Buggenhout met Martinus Wambacq, de griffier van de abdij, en de schepen Nicolaas Faseel als getuigen. Joos en Jan De Nil, zijn neef uit Mazenzele, hadden de tekst ondertekend en nog volgens de tekst had Jan De Nil zich borg gesteld voor die lening.

Joos reageerde via zijn neef Jan die het inmiddels tot notaris had gebracht. Hij is hoogst verwonderd dat de la Mars zich niet van zijn kwade trouw heeft bekeerd terwijl hij goed weet dat de 150 gulden hem niet toekomen. Dat hij, noch onnoosel sijnde, die tekst ondertekende is het gevolg van de dreigementen van de meier. Dat was ware schelmenhandel. Het antwoord van de la Mars liet niet op zich wachten. Joos De Nil is van eene quade inborst. Dat hij naar de Raad van Brabant wou gaan is frivool ende vidiculeus. Bovendien is het onbegrijpelijk dat De Nil de akte vals noemt. Zijn neef Jan, zelf notaris en niet onnoosel ofte slecht, zou toch de minste onjuistheid of onrechtvaardigheid hebben bespeurd. Integendeel, hij stelde zich borg. Hij vraagt de schepenen dat zij de stelling van Joos De Nil zouden verwerpen.

In zijn repliek stelt De Nil vast dat de meier de originele akte nog altijd niet heeft getoond en hij weet waarom. Omdat daervuijt het bedroch noch meer sal commen te blijcken. In vergelijking met de tekst van de lening van 96 gulden zal men vaststellen dat de laatste akte met andere hande ende penne geschreven werd. Dat Jan De Nil in 1659 geen bezwaren maakte en de overeenkomst ondertekende, komt door het feit dat hij toen nog onnoosel ende jonck was en zeker nog geen notaris. En hij besluit dat de la Mars een overgroot woeckeraer is den welcken onder de cristene menschen niet en behoort gerekent te worden off te verkeeren.

Ben VERMOESEN


(1)

R. A. Leuven, schepenbank van Asse nr. 2205.

(2)

W. VERLEYEN, Het leenhof van Affligem, in: Recht in Geschiedenis, red. J. Ockeley, Leuven 2006, 472.

(3)

R. A. Leuven, schepenbank van Asse nr. 2294.

www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-