Geschiedenis van de Brouwerij De Smedt. De nieuwe brouwinstallaties van 1909. Na het overlijden in 1899 van Jan Romanus De Smedt treedt de derde generatie brouwers aan: Jozef Alois Maria De Smedt (°1875) en Karel Pieter Maria De Smedt (°1880), twee zonen van Pieter Louis De Smedt. Zij vernieuwen in 1909 grondig de brouwerij, kopen een nieuwe stoommachine, bouwen een nieuwe mouterij en graven van een Artesiaanse waterput. Voortaan spreekt men van brouwerij-mouterij De Smedt. Het plan van de nieuwe stoommachine wordt in 1909 opgesteld door M. Page, Brussel. In 1909 laat de brouwerij bij Usine Meura, te Doornik, een bestek opmaken van 28.990 fr voor een brouwketel van 30 hl, een moutfilter ‘Meura’, een stoomketel, een koudwaterbak van 80 hl, pompen en allerlei benodigdheden om bier te brouwen. Op 25 mei volgt de levering van een stoommachine (10 paarden) met schouw in gegalvaniseerd plaatijzer, een stoomketel (système Germeau) van 7 atmosfeer, koperen leidingen, pompen, transmissie, een brouwketel met stoomverwarming van 70hl met gietijzeren bodem, een geilkuip, een koudwaterbak van 80 hl en allerlei apparaten voor het brouwen van bier. De ketel van Meura wordt per trein vervoerd, gelost op 3 april en geplaatst op 27 april 1909. Aan Meura wordt 29.763,24 fr betaald. Gentse inspecteurs van Ponte et Masquelin kijken alles na. 1909 beginnen belangrijke werken voor de bouw van de mouterij. Veel van het werk wordt in eigen beheer uitgevoerd. De brouwerij koopt een wagen kalk, cement en 12,5 hl zand. Er wordt een steenoven opgezet door Frans Berghman, die stenen vormt en bakt met 20 ton steenovenkolen. Men koopt ook 8 wagons klampsteen (70.000 stenen), 5 wagons papensteen (40.000 stenen), 2 wagons bleekaert, 1 wagon paddesteen (10.000 stenen) en 1 wagon putsteen (4.000 stenen). Louis Ringoot doet het metselwerk aan de mouterij. Ook worden 3.300 pannen en 100 vesten aangekocht om het gebouw te dekken. Voor het dak leverde weduwe Jan Van Den Broeck het gezaagd canada- en eikenhout en men koopt ook plaveien, ramen (bij Henri Baekens en Steppé) en dorpels. De moutbak in pitchpin maakt Steppé. In 1910 gaat men verder met de afwerking van de mouterij. Weduwe Van Den Broeck levert nog hout en Jef De Pauw verzorgt de schrijnwerkerij van de mouterij. De toren (20 m2) wordt gedekt door Em. Slaus Er wordt ook nog allerlei gerief geleverd: traliewerk, ijzeren balken, buizen, metaalgaas, vuurvaste stenen, kranen (Germeau), filters (Schaubroeck) en riemen. Het gerief van de mouterij komt van Verstraete te Baasrode. De ast en het mouterijwerk van Lafeuillade kosten 4.542,34 fr en de batterij 1.340 fr. Voordien kocht de brouwerij mout, bvb. in 1909 wel 80 ton, goed voor een productie van ongeveer 9.000 hl bier. Naast mout worden bij het brouwen ook andere grondstoffen gebruikt. Jaarlijks kocht men ongeveer 10 ton meel van de firma De Stordeur. Er werd niet alleen tarwemeel gekocht, maar ook maïsmeel. Men kocht in 1909 1.257 kg hop, deels uit Opwijk (Van Mollem) en Mazenzele (o.a. van de pastoor) en deels uit Beieren (Clauwaert). Bij de firma Vermylen kocht men 2.914 kg rijstsuiker en 100 liter kleurstof. Colle de Japon en Colle de Belouga van de firma’s Benoit en Bourgeois werd gebruikt om het bier te klaren. De stoommachine verbruikte per jaar meer dan 100 ton steenkolen. De steenkolen die men kocht bij Bury, Heyvaert en Lerclercq, werden per trein in wagons van 10 ton aangevoerd uit de Henegouwse mijnen van Chatelineau, Courcelles, Couillet, Dour en Montignies. Het afgewerkte bier werd in de brouwerij opgeslagen in pijpen (grote tonnen) van 600 liter. Daarna werd het voor de verkoop verpakt in tonnen van 160 liter, half tonnen van 80 liter en vierde tonnen van 40 liter. De tonnen werden gemaakt en onderhouden door de kuipers Cayet en De Wit. Voor het wassen van de tonnen werden speciale borstels of kettingen gebruikt. In 1909 kocht de brouwerij al een machine om tonnen te wassen en te steriliseren. Bier in flessen was toen nog een uitzondering. Het werd afgetrokken in lambic-flessen van 75 cl. en per jaar kocht men hiervoor 5 à 10.000 stopsels. Voor het vervoer gebruikte men paarden, die met karren de grondstoffen aan het station van Opwijk gingen afhalen en die het bier met de typische bierkar vervoerden naar cafés en klanten. Voor de paarden kocht men 1.793 kg haver. Nadat in 1909 de nieuwe mouterij was gebouwd kocht de brouwerij wintergerst, de grondstof voor het mouten. In 1911 werd al 128 ton gekocht, zowel poldergerst van Cadzand als gerst uit Moldavië, Roemenië, Bulgarije, Anatolië en zelfs Indië. De productie van de brouwerij De Smedt bedroeg in het begin van de twintigste eeuw ca 7.500 hl bier of ca. 125 liter per jaar per inwoner van Opwijk. Maar dan kwam de eerste wereldoorlog de groei van de brouwerij stuiten en de productie daalde van 86,7 ton stortingen in 1913 tot 72,9 ton in 1914 en halveerde dan de volgende oorlogsjaren. Het duurde tot 1920 vooraleer de productie terug op het vooroorlogse peil was.
|
|
Prijsofferte van de firma Meura (Doornik) voor nieuwe brouwinstallaties, 15 januari 1909. |
|
|
|
Enkele fragmenten van het
(definitief) plan voor de nieuwe brouwinstallaties, |
|
Een pagina van de leveringsborderel (15 pag.) van de firma Meura (Doornik) voor nieuwe brouwinstallaties, 25 mei 1909. |