www
Geëvacueerde burgers uit de frontstrook in onze dorpen, 1917.
Juni 1917: de Zuidwest-Vlaamse streek van Menen, Wervik, Komen (grensstreek met
Frankrijk, Leiestreek) en de streek van Roeselare wordt ontruimd, gevolg van de
uitbreiding of verplaatsen van het gevechsgebied, met de grote Duitse
troepenversterkingen bij Ieper en de aanhoudende Engelse bombardementen. Ook ca.
6.000
mensen van Halluin (Frankrijk, aan de Leie tegenover Menen) moeten uitwijken.
Er waren ook mensen die uit eigen initiatief vluchtten, vooral in het najaar
1918, onder meer naar onze
streek die nog ruim (en dus veilig) achter het front lag.
(1)
Vluchtelingen, zei men hier over 't algemeen. De mensen van Halluin, Wervik,
Menen,... spraken van «evacuées, uitwijkelingen», en ook van «in ballingschap».
Zij waren immers niet op de vlucht uit vrije wil, maar moesten gedwongen have en
goed achterlaten om (tijdelijk) op de vreemden te gaan wonen. Vele mannen werden
door de Duitsers verplicht ter plaatse te blijven om voor hen te werken. De
evacuatie van de mensen gebeurde per trein, al of niet begeleid door Duitse
soldaten. Blijkbaar verliep één en ander niet altijd even vlot.
Het materiële leed van de getroffen geëvacueerde gezinnen was enorm groot. Ze
waren van de ene dag op de andere alles kwijt. Ook emotioneel hadden deze mensen
te lijden gehad: ze werden niet alleen verdreven van hun geboortestreek, de
meeste gezinnen hadden hun mannen moeten achterlaten én hele families werden uit
elkaar gerukt. In de loop van de maanden na de aankomst in hun 'nieuwe thuis',
zouden heel wat geëvacueerden de toelating vragen (en krijgen) om hun familie
te herenigen.
Het aantal geëvacueerden in een gemeente varieerde constant. Vanaf december 1917
kreeg het nationale Comiteit, samen met de Spaanse gezant in België, het voor
elkaar om de Franse geëvacueerden te repatriëren. Dat gebeurde uiteraard onder
het toezicht van de bezetter. Of hieraan veel gevolg gegeven werd, valt te
betwijfelen.
Bij hun aankomst droegen de geëvacueerden weinig bezittingen mee. Door hun
troosteloze aanblik werden zij doorgaans warm onthaald. De
plaatselijke hulpverlening (het Comiteit) kreeg er een grote taak bij en zorgde
ervoor dat de getroffenen kledingstukken, voeding en financiële onderstand
kregen. Verder konden de gezinnen, net als alle andere inwoners, rekenen op
extra financiële bijdragen wanneer ze een of meerdere gezinsleden onder de
wapens telde. Wie kon werken, werd gestimuleerd om dat te doen. Heel wat
geëvacueerden grepen de kansen op werk met beide handen, omdat ze anders
verplicht tewerk gesteld konden worden door de bezetter. Voor hen gold immers de
afschaffing van de verplichte tewerkstelling in het Gouvernementsgebied niet.
De 'onderhoudskosten' die gepaard gingen met het opvangen van de geëvacueerden
(voeding, kleding ...) vielen ten laste van het
Comiteit. Alle andere kosten, de
zogenaamde 'opvang- en installatiekosten', dienden door de gemeentelijke
overheden gedragen te worden. Ook al kregen de geëvacueerden hulp in
verschillende vormen, hun levensomstandigheden waren vaak hard.
Maar de geëvacueerden kwamen soms ook terecht in een omgeving met veel
vooroordelen. Vijandige Soms waren er vijandelijke gevoelens van de plaatselijke
inwoners door het feit dat de komst van die 'vreemdelingen' een enorme druk
zette op de financiën en bevoorrading van die gemeenten. Wanneer het aantal
geëvacueerden in de gemeenten piekte, ging het gemeentebestuur haast wanhopig op
zoek naar gebouwen waar men de vluchtelingen kon herbergen. Tenslotte moest een
aantal geëvacueerden afrekenen met barre levensomstandigheden (slechte
huisvesting, gebrek aan verwarming ...).
Het 'vluchtelingenprobleem' verdween niet met de wapenstilstand. De oorlog had
in hun streek lelijk huisgehouden en hele gebieden onbewoonbaar gemaakt. Vandaar
dat velen nog maanden in hun gastgemeente zouden blijven, zelfs al waren de
omstandigheden niet altijd optimaal.
Over de toenmalige uittocht van de streek rond Halluin lezen wij in het boek
Halluin la Rouge. 1919-1939. Aspects d'un communisme identitaire, door
Michel Hastings, Presses Universitaires de Lille, Lille, 1991:
…
La mémoire collective des civils fait davantage référence a l'exode de 1917. Les
témoignages oraux que nous avons recueillis racontent souvent ce déchirement
collectif et associent l'évacuation de la ville a l'émigration fondatrice de la
commune. Les 27 et 28 juin 1917, plus de 6000 Halluinois, «porteurs d'un maximum
de 25 kilos de bagages, une journée de vivres, sans lit ni matelas» sont dirigés
vers Bruxelles ou Malines. En septembre 1916, la Kommandantur avait déjà exigé
la liste des chômeurs pour les envoyer travailler en Allemagne.
…
Opwijk
Op donderdag 28 Juni 1917 (kermisweek), in den late avond, te midden van een onweer, kwam in
het
station van Opwijk een trein toe met 594 vluchtelingen via Vilvoorde uit
het Franse
grensstadje Halluin (Halewijn). Het waren meestal families van werklieden, die door de
Duitsers gedwongen werden hun huizen te ontruimen. Na lange onderhandelingen
mochten ze in de trein (in beestenbakken) overnachten. Door de zorgen van het Comiteit werden de geëvacueerden, tussen dewelke stokoude mensen, zieke mensen
en arme kinderen tussen de inwoners verdeeld en ingekwartierd. De zieken werden
in het Godshuis verpleegd. Vele van de klein burgerij beijverden zich om hen van
het nodige te voorzien. Op enige dagen werden er door de vrouw en aanhang
allerlei meubelen, kleren en beddengoed bijeengehaald. Alleenstaanden of kleine
gezinnen werden over 't algemeen in een Opwijks gezin gehuisvest. Vooral aan de
grotere gezinnen, bijvoorbeeld gezinnen met drie generaties (ouders, kinderen,
grootouders) werd een afzonderlijke woning toegewezen.
In de laatste maanden (weken) van de oorlog komen hier ook nog andere
buitenlandse (Franse) vluchtelingen toe: uit Roubaix, Roncq, Tourcoing,... Het
waren vooral 'vrijwillige' vluchtelingen, dus niet 'geëvacueerden' - zie
hieromtrent het afzonderlijk hoofdstuk Vluchtelingen op het einde van de
oorlog.
In zijn
dagboek schrijft Louis Lindemans over de eerste dagen van het
verblijf van geëvacueerden in Opwijk (2de helft 1917):
Donderdag 28 Juni
's Avonds te 11 uren, te midden van een onweer, aankomst in de statie van Opwijck van rond de 500 Fransche vluchtelingen uit Halluin. Droevig!
Na lange onderhandelingen zullen die menschen in den trein mogen vernachten.
Vrijdag 29 Juni (Sint Pieter en Pauwel)
Na een zeer korte nacht begeven wij ons, de heer commisaris en ik, naar de
statie. De beestenbakken waarin de vluchtelingen vernachten meestal nog
gesloten. De familie Drouart is de eerste met welke wij in aanraking komen. Door
de zorgen van het komiteit worden de vluchtelingen, tusschen dewelke stokoude
menschen, zieke menschen en arme kinderkens tusschen de inwoners verdeeld en
ingekwartierd. Dit gaat niet zonder eenige herrewerre… Intusschen Sint Paul
processie. Rond 2 uren zijn schier al de vluchtelingen ter bestemming. In het
pensionaat
zijn 3 families overgebracht: familie Cyrille Geysen (4 pers.) fam.
Jules Biebuyck (4 pers.) en Louis Emar. De zieken worden in het Godshuis
verpleegd. Joseph Wijnants , - schier alleen, - weigert kortaf
vluchtelingen te herbergen. Hij jongman alleen, in een groot huis!
Zaterdag, 30 Juni.
(onleesbare zin) -zendt, -'s nachts- haren lummel van 'nen man naar de
heer Burgemeester. De vluchtelingen zouden aanstonds het huis moeten verlaten,
ze kan niet slapen, ze is benauwd…
Woensdag 4 Juli.
Bezoek aan de vluchtelingen van Nijverseel met E.H. Van Gestel.
's Anderendaags idem met Léon Buggenhout" .
Vrijdag 6 Juli.
Kaarten van Paul uit Chur (Zw.) en Tilburg van 2 Juli.
Woensdag 11 Juli.
Een Pater Redemptorist van Halluin brengt een bezoek aan onze vluchtelingen.
Koele ontvangst bij E.H. Pastoor.
Zondag 22 Juli.
Alg. Vergadering van het Genootschap van S. Vincentius. Voorwerp van mijne
conferencie: De vreemdelingen herbergen, een der 7 werken van bermhertigheid.
Woensdag 15 Aug. (O.L.V.
Hemelvaart)
Fransch sermoen van E.P. Godard O.S.R. dd. onderpastoor van Halluin voor de
uitwijkelingen. Koele ontvangst bij E.H. Pastoor.
Vrijdag, 31 Augusti.
Meeting van Halluiners in de zaal. Opgehitst door een kleine groep
socialisten (tusschen dewelke gepatenteerde dieven), meenen die menschen te
moeten protesteeren tegen de handelingen van de heeren Bovy en René Drouart,
hunne vertegenwoordigers in het komiteit. Maar deze zijn op hun tong niet
gevallen en weerleggen hunne tegenstrevers meesterlijk. Na die vergadering (op
welke de kommisaris en ik aanwezig waren) verzocht mij de schoolmeester van
Halluin, de zeventigjarige Mr. De Vriese, als arbiter te willen optreden
tusschen hem en M. Bovy, die hem daags te voren het woord van Cambronne zou naar
den kop gesmeten hebben. Heb ik ooit iemand in 'fransche colère' gezien, 't is
wel de oude heer De Vries. Met veel moeite kreeg ik hem tot bedaren.
Donderdag 11 October.
… Opeisching voor duitsch werk van Fransche vluchtelingen. Bijna allen op
vlucht. Vrijdag 23 November Een groot getal onzer vluchtelingen, ouderlingen,
vrouwen en kinderen (tusschen dewelke vrouw Onraedt, Michel en M. Antoinette)
mogen, over Zwitserland, naar hun vaderland terugkeeren, maar mogen geene
schriften nog druksels, zelfs geen kerkboek meenemen. Ze zijn dezen morgen, met
pakken en zakken, naar Brussel vervoert, doch komen reeds 's avonds terug. Er
waren andere bevelen gekomen. D. méthode van menschen te plagen.
Zondag 9 December.
Eindelijk, na de vroegmis, vertrek van rond de 200 fr. vluchtelingen (onder
andere onze Mad. Onraedt en kinderen).
En in 1918:
Zondag 14 Juli 1918.
Vertrek van M. Bovil en andere Fr. vluchtelingen.
Maandag 7 October.
Vertrek van de D. troepen. De scholen gesloten. Aankomst van Fr.
vluchtelingen uit de omstreken van Halluin. 's Avonds, vergadering van Gem. Raad
en Komiteit. J. Wijnants afwezig. Goed werk verricht.
Jan Lindemans schrijft in zijn
Geschiedenis van Opwijk, pag.
229:
Op 28 Juni 1917, in den laten avond, kwam hier een trein toe met ongeveer 500
vluchtelingen uit 't Fransche Vlaamsentalige grensstadje Halewijn : meestal
werkliedenfamiliën die door de Duitschers gedwongen werden hun huizen te
ontruimen. Zij werden door de bevolking liefderijk opgenomen. Een tweehonderdtal
vrouwen en kinderen konden, in December, naar Zuid-Frankrijk overgebracht
worden, over Zwitserland. De anderen bleven hier tot aan den wapenstilstand. Een
aantal man-nen waren nochtans intusschen opgeëischt geworden en naar Duitschland
vervoerd.
In het frontblaadje
De Stem uit Opwyck lezen wij onder meer:
Einde juni zijn te Opwijck rond
de 700 uitwijkelingen aangekomen van Wervick, Meenen en omstreken. Zij zijn bij
de burgers ingekwartierd. Bij de vrouw van onzen vriend Js Aerts wonen er drie;
bij hare moeder ook drie. Met hen is een dokter van Waasten die eerst naar
Wervick Meenen gevlucht was. Hij doet te Opwijck de geneeskundige bezoeken van
onzen geachten heer Burgemeester, die nog niet gansch hersteld is. (nr. 24,
1-8-1917)
Nieuws uit onze gemeente.
Eene buitengewone gelegenheid verschafte ons ditmaal veel nieuws. Den 29
Juni 1917 kwamen te Opwijck aan 594 inwoners van Halewijn (Halluin) tegen Rijsel,
een Fransch dorp waar de menschen nog vlaamsch spreken, zooals "bachten de kupt".
Met hen was de oude onderwijzer van het dorp die zijne school te Opwijck
voortzette. Den 8 Dec. ll. werden eenige familien er van langs Zwitserland naar
Frankrijk overgebracht. Daarbij was eene werkmansvrouw met hare twee kinderen;
die bij Mr Lindemans hebben ingewoond. Aan haar dochtertje van 7 jaar oud had M.
Lindemans het adres van onzen vriend Paul van buiten geleerd.
"Kom me bezoeken" schreef de vrouw aan Paul, "ik heb U veel over Uwe familie te
vertellen." Van zijne eerste verlof maakte onze vriend gebruik om aan dat
verzoek te voldoen en hier volgt, ten grooten deele, het verslag dat we over dat
bezoek ontvingen.
"Toen ik ginder kwam vond ik al de gerapatrieerden samenwonen in één huis. Hoe
armtierig! Er waren daar 2 familiën die te Opwijck gewoond hadden: die bij ons
en eene die in 't Rot, in het huis van Roze Van der Goten gewoond had. Alleen
diegenen welke man of zoon in 't leger hadden mochten terug naar Frankrijk
komen. Dus de meesten bleven. Heel Brabant en Antwerpen door zijn er
vluchtelingen uit 't Noorden van Frankrijk en ik geloof dat er betrekkelijk meer Fransche vluchtelingen in België, dan belgische in Frankrijk verblijven. Opwijck
betaalt aan deze vluchtelingen 1,50 Fr per dag en 1 Fr per kind; daarbij krijgen
ze gratis soep en 400 grammen brood per dag en per kop. De meeste waren
gelogeerd bij den boer. - Het meeste nieuws dat ik vernam en wat me ook het
meest genoegen deed was over 't leven in onze familie. Ik nam het dochterken,
een verstandig kindje, op mijnen schoot, liet haar vertellen en tateren en
beleefde alzoo heel dat leven ginder. - Ziehier in eenige algemeene trekken, 't leven in België. Men kan er alles bekomen, zooveel en soms meer dan in
Frankrijk; doch, buiten het comiteit, kost alles schrikkelijk duur. ...(nr.
28, 15-1-1918)
De vluchtelingen spreken met
veel lof over de "stif goeië menschen" van Opwijck die zoo liefderijk voor hen
waren. Bijzonder, de Burgemeester, Mr. Lindemans, Peer Block en de
politiecommissaris worden door iedereen geprezen. Deze laatste draagt nog altijd
zijn uniform. (nr. 28, 15-1-1918) Een artikel met schier dezelfde inhoud
verscheen in het weekblad De Stem uit België (Londen) vrijdag 25 januari 1918.
Van eenen anderen kant vernamen
we dat eene familie, die in nr 44 der Statiestraat gewoond had, bij zeer brave
menschen, ook gerepatrieerd is. En eenige dagen geleden kreeg Joannes Aerts een
briefje van eenen vluchteling die in zijn huis, op de heirbaan, gewoond had, hem
meldende dat gansch zijne familie het wel stelt en dat we nieuws van hem
verwachten. (nr. 28, 15-1-1918)
Al de vluchtelingen van
Halewijn spreken met den meesten lof over hun onthaal te Opwijck. (nr. 29,
20-3-1918)
Volgens Fransche vluchtelingen
uit Halewijn die den 14 Juli laatst Opwijck verlieten, ons vertelden, gaat alles
ginder tamelijk goed.
Zij geraakten er deftig aan den kost, dank zij het Comiteit en men kan niet
zeggen dat de menschen te Opwijck honger lijden, alhoewel vleesch, eiëren en
melk er ongehoord duur zijn. ... (nr. 32, 10-10-1918)
In het
verslag van de Opwijkse parochiepastoor
over de oorlogsgebeurtenissen lezen wij:
…
Om dit overzicht te sluiten, mag hier nog een woord van dank gezegd worden voor
de bevolking van Opwijck, die gedurende den oorlog zooveel vluchtelingen
geherbergd heeft, van de Fransche gemeente Halewijn en dier om-streken, die hier
in zoo groot getal verbleven hebben van den 29 Juni 1917 tot den 8 Maart 1919 en
wier getal van 500 tot 800 bedragen heeft, volgens tijd en omstandigheden.
…
Zedelijken toestand der Fransche vluchtelingen. Niettegenstaande de retretten
gepredikt door de Eerw. Paters Redemptoristen liet de zedelijkheid nog al te
wen-schen over. Eenige huisgezinnen waren echte voorbeel-den van een goed
kristelijk gedrag. Eenige huwelijken werden ingezegend.
Stoffelijken toestand der
Fransche vluchtelingen. De vluchtelingen genoten den onderstand van Opwijck en
daarbij: 1,75 fr. per kind boven de 16 jaar. en 1,25 fr. per kind onder de 16
jaar. en 1,50 fr. per kind als ze meer dan 3 kinderen hadden. En sedert 11
November 1918: gewone onderstand + 1,75 fr. per persoon boven de 16 jaar en 1,00
fr. per kind onder de 16 jaar.
Op de algemene vergadering van het
Opwijks
Genootschap van S. Vincentius op 22 juli 1917 sprak de voorzitter Louis
Lindemans over "de vreemdelingen herbergen, een der 7 werken van
barmhartigheid". Hij spoorde de leden aan Franse vluchtelingen of
landgenoten, goed te ontvangen. "Zij hebben niets meer, terwijl wij nog in
bezit van alles zijn. Ga hen bezoeken, om te zien of er behoorlijk logement is
en of de inwoners over hun vluchtelingen tevreden zijn. Als er nog toekomen,
neem ze dan op in de huisgezinnen waar er nog plaats is."
In het verslag over de werkzaamheden van het
Genootschap van S. Vincentius gedurende het jaar 1917 lezen wij:
M.M. en Bem. Medebroeders,
Denkt nochtans niet dat de leden zich, op geene andere wijzen, aan
liefdadigheidswerken toewijden. 't Is onder hen namelijk dat het plaatselijk
Steun- en Voedingskomi-teit en andere liefdadige inrichtingen van de Gemeente,
eenige van hunne wakkerste, van hunne ieverigste medewerkens vinden.
En toen hier, in Juni laatstleden, onverwachts rond de 600 vluchtelingen uit
Hallewijn toekwamen, 't waren leden van Vincentius die de Gemeenteoverheid den
ganschen dag en de volgende dagen ter zij stonden, om de arme vreemdelingen
behoorlijk te herbergen, in hunne eerste dringenste noodwendigheden te
voorzien. Hierin handelden de leden volgens de voorschriften van hun reglement
dat zegt: 'Niet een liefdewerk mag als vreemd aan het Genootschap aanzien
worden.'
Natuurlijk werd door de aanwezigheid van de vluchtelingen het probleem van de
bevoorrading en behoorlijk onderdak nog nijpender, zoals blijkt. De
geëvacueerden werden gesteund door het Opwijks hulp- en voedingscomité. Hun
vertegenwoordigers waren de heren Bovy (later Provost, wever) en René Drouart,
bediende. De geëvacueerden kregen 1,50 Fr per dag en 1 Fr per kind, uitbetaald
in de
Sint-Pauluszaal. Daarbij kregen ze gratis soep en 400 grammen brood per
dag en per kop.
In het
verslag over de
werking in Opwijk tijdens de oorlogsjaren voor de algemene jaarlijkse
vergadering van 10 augustus 1919 in Asse, door voorzitter Louis Lindemans:
En toen 29 Juni 1917, onverwacht rond de
600 Franse vluchtelingen te Opwijk toekwamen, waren het de leden van Vincentius
die de gemeente overheid den ganse dag en de volgende dagen ter zij stonden, om
de vluchtelingen te herbergen, in hun eerste, dringenste noodwendigheden te
voorzien.
Uit een aantal gemeentelijke
gemeentelijke brieven blijkt dat alle wijzigingen in het
"vluchtelingen"-bestand van de gemeente wekelijks zorgvuldig door de gemeente
moesten gemeld worden aan de Duitse overheid.
Het getal Franse en Belgische 'évacués' bedroeg op 17 juli 1917 490 en 82, op 26
juli 416 en 156, op 1 augustus 420 en 158, op 11 september 423 en 158. De
gemeente schreef in augustus 1917 aan het hoofdkantoor voor gas, water en
elektriciteit te Brussel: "Wij
verzoeken U ons de toelating te willen geven tot het plaatsen van aansluitingen
van elektriciteit aan twee leegstaande huizen gelegen in het centrum onzer
gemeente en die nu bewoond zijn door de vluchtelingen." Aan de Duitse
bezetter schreef men ook: "Wij hebben aan de vluchtelingen der gemeente het
voorgeschreven rantsoen van 60 kilo aardappelen per hoofd gegeven. Wij hebben
gezorgd voor de nodige huisraad, wij hebben de nodige bedden bezorgd, en aan
alle families een redelijk onderkomen trachten te geven. Voorts geven wij de
vluchtelingen alle levensmiddelen die het ons mogelijk s te geven ". Later:
"Gelief hierbij de ingevulde kolenkaarten onzer gemeente te vinden. Het getal
gezinnen onzer bevolking bedraagt thans met de vluchtelingen 1337".
Op 31 augustus 1917 was er een meeting van Halluiners in de Sint-Pauluszaal.
Louis Lindemans noteerde in zijn
dagboek: opgehitst door een kleine groep socialisten (tussen
dewelke gepatenteerde dieven, meenden die mensen te moeten protesteren tegen de
handelingen van de heren Bovy en René Drouart, hun vertegenwoordigers in het
komiteit. Maar deze zijn op hun tong niet gevallen en weerleggen hun
tegenstrevers meesterlijk. Na die vergadering (op welke de kommissaris en ik
aanwezig waren) verzocht mij Mr. De Vriese, als arbiter te willen optreden
tussen hem en M. Bovy, die hem daags te voren het woord van Cambronne zou naar
den kop gesmeten hebben. Heb ik ooit iemand in "franse colère" gezien,
't is wel
de oude heer De Vriese. Met veel moeite kreeg ik hem tot bedaren.
In de
St.-Pauluszaal werd door de oud-schoolmeester van Halluin, de
zeventigjarige Mr. De Vriese, ook les gegeven aan de kinderen van de
vluchtelingen. Een pater Redemptorist, E.P. Godard O.S.R. dd. onderpastoor van
Halluin bracht een bezoek aan de vluchtelingen. Hij gaf op 15 augustus 1917 in
de kerk een Frans sermoen voor de uitwijkelingen.
Natuurlijk werd door de aanwezigheid van de vluchtelingen het probleem van de
bevoorrading en behoorlijk onderdak nog nijpender - zier hieromtrent diverse
gemeentelijke brieven.
In oktober 1917 eisten de Duitsers een twaalftal Franse geëvacueerden, meestal
bejaarde mensen, op en namen ze mee voor Duits werk. Velen sloegen op de vlucht.
Louis Emer, werd op zijn kamertje in het pensionaat Lindemans door de Duitsers
verrast, terwijl hij zich scheerde.
Eind november 1917 mochten 200 geëvacueerden (ouderlingen, vrouwen en kinderen,
tussen dewelke vrouw Onraedt, Michel en M. Antoinette) over Zwitserland, naar
hun vaderland terugkeren, maar ze mochten geen schriften of druksels, zelfs geen
kerkboek meenemen. Ze werden met pakken en zakken, naar Brussel vervoert, doch
kwamen reeds 's avonds terug. Er waren andere bevelen gekomen. Op 9 december
1917 vertrokken ze dan toch via Zwitserland, naar Zuid-Frankrijk.
Daarbij was een werkmansvrouw met haar twee kinderen, die bij Louis Lindemans
hadden gewoond. Aan haar dochtertje van 7 jaar oud had Louis Lindemans het adres
van zijn zoon Paul van buiten geleerd. "Kom me bezoeken" schreef de vrouw
aan Paul, "Ik heb U veel over Uwe familie te vertellen." Van zijn
eerste verlof maakte Paul Lindemans gebruik om aan dat verzoek te voldoen. Hij
schreef hierover in het frontblaadje De Stem uit Opwyck: "Toen ik
ginder kwam vond ik al de gerepatrieerden samenwonen in één huis. Hoe armtierig!
Er waren daar 2 families die te Opwijk gewoond hadden: die bij ons en een die in
't Rot, in het huis van Roze Van der Goten gewoond had. Alleen diegenen welke
man of zoon in 't leger hadden mochten terug naar Frankrijk komen. Dus de
meesten bleven. Heel Brabant en Antwerpen door zijn er vluchtelingen uit 't Noorden van Frankrijk en ik geloof dat er betrekkelijk meer Franse vluchtelingen
in België, dan Belgische in Frankrijk verblijven. De meeste waren gelogeerd bij
den boer. - Het meeste nieuws dat ik vernam en wat me ook het meest genoegen
deed was over 't leven in onze familie. Ik nam het dochtertje, een verstandig
kindje, op mijnen schoot, liet haar vertellen en tateren en beleefde alzo heel
dat leven ginder." (nr. 28, 15-1-1918- zie hierboven)
In december 1917 was er een nieuwe opeising van Franse vluchtelingen. De
Duitsers wilden Jules Biebuyck meenemen, doch deze verloor de kop niet: "Komt
mee, zegde hij, hij is hier in de keuken van 't pensionaat." Hij bracht de
Duitsers binnen, en vloog de gaten uit langs 't ander deurtje, voor de neus van
de verblufte Duitsers. Een aantal mannen was nochtans intussen opgeëist geworden
en naar Duitsland vervoerd. De anderen bleven in Opwijk, de meesten tot aan de
wapenstilstand.
De Opwijkse Sint-Paulusparochie trachtte steeds de ballingen uit Halluin te
betrekken in het kerk- en godsdienstig gebeuren.
In
het
verslagboek (afroepboek) van de parochie
Sint-Paulus nov. 1916-dec. 1920
staan de afroepen van de dopen, huwelijken (opeenvolgende 'roepen') en
overlijdens van de geëvacueerden, specifieke mededelingen voor de Communies en
het Vormsel, afroepen voor gesneuveld soldaten uit Halluin, afroepen voor
overlijdens van burgers van Halluin die niet in Opwijk verbleven, gevraagde
gebeden voor zieken,... De vermeldingen in het boek, en dus ook de afroepen in
de kerk, gebeurden in een aantal gevallen in de beide talen (Nederlands en
Frans).
Opvallend hierbij is ook wel het duidelijk verschil van het aantal huwelijken en
overlijdens vermeld in de parochieregisters en die vermeld in de akten
burgerlijke stand (gemeente). Wellicht had dit te maken met het 'rode' karakter
van de gemeenschap van Halluin (zie noot (1)),
waarvan blijkbaar niet iedereen even christelijk was, en dus bijvoorbeeld niet
iedereen kerkelijk begraven werd.
Verzamelde gegevens over de afroepen in de kerk van Sint-Paulus:
3 overlijdens te Sint-Paulus Opwijk en één te Droeshout.
5 huwelijksaankondigingen met één der trouwers uit Halluin en twee met een
trouwer uit de buurt.
Dopen werden niet afgeroepen
De geëvacueerde gezinnen, die slechts tijdelijk in onze dorpen verbleven, werden
niet ingeschreven in de gemeentelijke bevolkingsregisters. Zij bleven
gedomicilieerd in de plaats van hun afkomst. Indien zij na de oorlog in hun
gastgemeente bleven wonen, maakten zij natuurlijk ten volle deel uit van de
plaatselijke gemeenschap en werden zij er ingeschreven.
Alle geboorten, huwelijken en overlijdens onder de geëvacueerden in de periode
dat zij in onze dorpen verbleven werden wel ingeschreven in de akten van de
Burgerlijke Stand.
Daardoor ontving de gemeente Opwijk begin februari 1920 en eind april 1921 van
het stadsbestuur van Halluin een verklaring van overlijden respectievelijk op 2
december 1918, van Paul Julien Albert Parrez, zoon van Jozef, wever, en van
Zulma Appoline Verfaille, geboren te Opwijk op 21 oktober 1918, en op 10
februari 1919, van Roger Joseph Teys (of Feys?), zoon van Eouard, 'apprèteur'
(=stofbewerker, volder) en van Clémence Marie Vandendriessche, geboren te Opwijk
op 22 oktober 1918. Een groep van ca. 600 mensen (gemiddeld) die ca. 2 jaar bij
ons 'in ballingschap' verblijft brengt uiteraard ook heel wat wijzigingen in de
burgerlijke stand mee. Voor de registers met de akten Burgerlijke Stand Opwijk
(tot einde 1919) vonden wij voor de vluchtelingen uit Halluin:
- |
13 geboorten waarvan één of beide ouders afkomstig
waren van Halluin of onmiddellijke omgeving (er geboren of woonachtig of
afkomstig, maar nog niet gedomicilieerd in Opwijk). Het eerste kind werd
geboren op 19 juli 1917 (dus een 3-tal weken na de aankomst van
vluchtelingen), het laatste op 5 augustus 1918. |
- |
7 huwelijken, waarvan bruid of bruidegom afkomstig
waren van Halluin of onmiddellijke omgeving (er geboren of woonachtig).
Het eerste twee huwelijken vonden plaats op 24 mei 1918, het laatste op
16 januari 1920. Bij 5 van deze huwelijken was de bruidegom van Opwijk,
bij één was de bruid van Opwijk. De meisjes van Halluin vielen blijkbaar
in de smaak van de jonge mannen van Opwijk! |
- |
14 overlijdens, waarvan het eerste op 15 juli 1917, dus
nog 3 weken na de aankomst van de vluchtelingen.
6 van deze overlijdens vonden plaats in het
Gasthuis van Opwijk
(toen Gasthuisstraat nr. 137).
Eén kind werd levenloos geboren. |
Wij noteerden ook het huwelijk in 1918 van Jerôme
Vanhalst, afkomstig van Hallewijn (Halluin, fr), ° Gullegem 01-10-1897,
hovenier, met Marie Gabriël-le Josèphe Niffe, ° Hallewijn 15-09-1898. Charles
Van Ruyseveldt, zelff gehuwd met iemand van Halluin, was getuige.
Op 2 januari 1918 overleed te Opwijk, Asbeekweg,
Jules Watteye, oud 30 j. 9 m. 5 d., fabriekwerker, ° Menen, tijdelijk
verblijvende in Opwijk, echtgenote van Melanie Rosalie Staelens.
Enkele vluchtelingen (geëvacueerden) bleven met hun gezin in Opwijk wonen, zo:
● |
Julie Emma Vermeulen, ° Halluin (Halewijn, Frankrijk)
18-11-1895, dochter van Henricus Joseph en Elodie Leonie Verstichel,
kleermaakster, x Opwijk 24-05-1918 Carolus Van Ruysseveldt (° Opwijk
11-1894, schoenmaker, herbergier van 't Gildenhuis in Opwijk-dorp,
"Chale Corre", † 18-01-1979), † 01-12-1977. |
● |
Maria Celina De Simpelaere, ° Halluin (Halewijn,
frankrijk) 10-03-1881, dochter van Constantius en Maria Louisa Lannoo,
weduwe van Camille Flamez, x Opwijk 30-01-1920 Judocus Theofiel De Smedt
(° Opwijk 03-09-1877, landbouwer te Nijverseel), † Opwijk 12-12-1951. |
● |
Maria Barbe Antoinette Catry, ° Wervik 04-12-1904, x
Jozef frans Marie Eulalie Van Mol(h)lem, zoon van Franciscus Marinus en
van Rosalie Mertens, ° Opwijk 03-11-1900, hophandelaar in de
Stationsstraat, † 12-02-1969. |
Klachten van een aantal Franse geëvacueerden in
Opwijk
Eind 1917 stuurden Julien Dubois en een aantal andere Franse geëvacueerden uit
Halluin de volgende brief naar het 'Comité d'Alimentation du Nord de la France'.
Toen ze op 28 juni in Opwijk aankwamen ontvingen ze elke 14 dagen nu eens 500
gr, dan eens 250 gr reuzel, erwten en koffie, tweemaal 90 gr gebrande gerst,
tweemaal 500 gr vlees, één maal 300 gr spek, driemaal wat zeep, biscuit- en
cacaopoeder en nu niet meer. Sinds twee maand kregen ze elke 14 dagen 200 gr
reuzel, 175 gr rijst, 1 haring en kaas. Op het einde van de maand nog 500 gr
reuzel en 500 gr bonen. Ze hebben onvoldoende voor het huishouden en vragen
bijkomende hulp. Een tweede klacht kwam van Dubois, Henri Dellaere, Prosper
Vallaeys, Constant Vanderlinden, Cyrille Dery en anderen. Het Franse comité
stuurde hierover op 24 januari en 11 april 1918 brieven naar het Provinciaal
Comité van Brabant. Provinciaal controleur Durand vond dat de geëvacueerden in
Opwijk niet te klagen hadden omdat ze dezelfde hulp genoten als de inwoners van
Opwijk. Het zou om een kleine groep onverbeterlijke klagers gaan, die niet
akkoord gingen met hun eigen afgevaardigden. Toch werd er in mei1918 beslist
dringend inspecteurs te sturen naar Opwijk en Merchtem om er de voedselhulp te
vergelijken. Uit de gedetailleerde opgaven bleek dat Opwijk veel minder hulp gaf
dan Merchtem. Maar Opwijk gaf 570 geëvacueerden op, terwijl er in januari-maart
1918 maar 390 meer waren. Bij de hoge cijfers van de hulp in Merchtem werden ook
vragen gesteld.
Mazenzele
Op maandag 11 juni 1917, dus enkele weken voor de aankomst van de geëvacueerden
uit Halluin in Opwijk, kwamen de vluchtelingen (geëvacueerden) uit Menen en
Wervik aan in het station van Asse. Een aantal hiervan kwamen in Mazenzele
terecht.
In Mazenzele verbleven ook een behoorlijk aantal vluchtelingen
uit Halluin – zie hieromtrent o.m. de vermeldingen in de akten Burgerlijke Stand
en in de gemeentelijke uitgaande brieven.
In de publicatie Vluchtelingen uit Wervik te Asse van Jeroom Durnez
(2), vertelt één van de
geëvacueerden, Gerard Coutture:
...
Aan de statie van Asse werden wij afgehaald door de landbouwer Leonard Mannaert.
Hij voerde ons naar Maxenzele. Wij waren maar slecht gekomen bij Mannaert. Alle
dagen moesten wij 1,5 uur te voete naar Asse om ons rantsoen op te halen bij het
Comité: 's morgens om 8 uur boterhammen met koffie, 's noens soep, boterhammen
en een beetje vlees en 's avonds opnieuw boterhammen. Later verhuisden wij naar
de danszaal «Vandyck» te Asse. Deze zaal lag langs de grote baan naar Brussel.
Wij waren content dat dit nieuwe logement dichtbij de bakker van het comité
gelegen was. We logeerden er op de zolder, samen met de familie Wyckaert: Fietje
Wyckaert, de moeder, Jeanne, Marie (getrouwd met Lemahieu), Agnes en Warden
(afkorting van Edouard).
...
In Mazenzele kennen sommige mensen nog de familie van Victor Deriemaecker,
dagloner, weduwnaar van Anna Maria Van Coillie, met de kinderen geboren te
Westrozebeke en te Wervik.
(3)
De familie werd ingeschreven in het Mazels bevolkingsregister op 12 mei 1919 en
woonde aan de Steenweg, op de wijk Zottegem. Kinderen Deriemaecker verhuisden
later naar Asse.
Ook in de gemeentelijke uitgaande briefwisseling van Mazenzele vinden wij
informatie over de vluchtelingen en/of geëvacueerden in Mazenzele.
In juli 1917 vraagt de gemeente aan de burgemeester van Strombeek of er daar
vluchtelingen zijn toegekomen en onder hen een kloosterzuster van het H. Hart te
Wervik.
In de briefwisseling met de Duitse bezetter meldde de gemeente in december 1917
dat er 129 vluchtelingen in de gemeente verblijven en dat ze zoo goed mogelijk
gehuisvest zijn. "Het aantal
is te groot voor een kleine gemeente als Mazenzele, aangezien de woningen
nauwelijks groot genoeg zijn, voor het logeren van de huisgenoten en er geen
huizen ledig staan. Er zijn reeds verscheidene bedden aan de vluchtelingen
verschaft. Van bij hun aankomst is er gezorgd voor 500 grammen vroege
aardappelen per dag en persoon. Al de geëvacueerden hebben 60 kilogram
aardappelen per persoon ontvangen, tegen de prijs van 20 frank de 100 kilogram.
Wat de kolen betreft, deze zijn hun verschaft gelijk voor de inwoners".
De gemeente moet aan het Meldeamt de namen doorgeven van alle vluchtelingen niet
Belgen (vanaf 15 jaar) en de Belgen geboren van 1877 tot 1900, die uit het
Operatiegebied in Mazenzele zijn toegekomen.
Clais (Elois) Jan Frans, vrouw en 2 kinderen, vluchtelingen uit Wervik, vragen
toelating om zich te vestigen in Bocholt bij Kerkhofs Joannes. De echtgenoten
Breyres-De Ridder Cyrille uit Wervik vragen zich bij hun schoonzoon Vastrer
Jules in Courcelles te mogen vestigen.
In december 1917 geeft de gemeente uitleg aan de voorzitter van het
schoolkomiteit over de toestand van de vluchtelingen in Mazenzele. Ze zijn met
129, goed gehuisvest, maar ze zijn te veel voor de kleine gemeente die
nauwelijks woningen genoeg heeft voor de inwoners en er zijn geen leegstaande
woningen. Ze kregen van in het begin 500 gr vroege aardappelen per dag en per
persoon en nu nog 60 kg per persoon tegen 20 fr per 100 kg. Ze kregen kolen
zoals de inwoners.
Op 9 februari 1918 moeten 6 vluchtelingen zich melden op het bureel van de
politiekommissaris.
Er is onder de vluchtelingen een geneesheer, Marcelis Bevenage (Brumaeger ?),
uit Wervik, die met zijn nicht Van der Borre en dienstmeid Sidonie Berme bij
schepen Henri Van der Straeten, Dendermondsesteenweg 33, woont. Hij woonde er
nog in oktober 1918.
De geëvacueerden hadden als vertegenwoordigers in het plaatselijk Hulp- en
Voedingscomité: voor de Belgische geëvacueerden M. Bevernage, dokter, en voor de
Franse: C. Prunez, werkman.
In mei 1918 stuurt de gemeente een de Zivilkommissar de lijst van de
vluchtelingen uit Wervik.
In januari 1919 stuurt de gemeente uittreksels uit de akten van geboorten naar
Wervik: Joostens Arvène Landelie (° Wervik 11.12.1892), dochter van Gustaaf en
Ostyn Amelie en hun zoon Cesar Alfons (° Wervik 19.11.1894); Morisse Georges
Emile (° Wervik 4.12.1894), zoon van Louis en Van Raes Leontine; Decramer Achiel
Eduard (° Wervik 7.10.1898), zoon van Theophiel en Bartholomeus Pelagie Sophie;
Deprez Leon Joseph (° Wervik 5.11.1897) en Deprez Remi Emile (° Wervik
30.11.1898) zonen van Jules Polydoor en Vanhee Marie Louise. Pas in augustus
1919 zijn de laatste vluchtelingen uit Mazenzele vertrokken.
In de registers met de akten Burgerlijke Stand Mazenzele vonden wij:
Op het einde van de oorlog komt een nieuwe vluchtelingenstroom aan in Mazenzele.
Zie hieromtrent het afzonderlijk hoofdstuk
Oktober-november 1918: nog meer
vluchtelingen.
(1)
|
Halluin (Nederlands: Halewijn) is een Franse gemeente in het
Noorderdepartement (dep. Nord). Halluin ligt ten noorden van
de metropool Rijsel (Lille), aan de Leie (Lys). De stad ligt
tegen de Belgische grens en de stadskern is vergroeid met
die van de Belgische (Vlaamse) stad Menen (arbeiderswijk
Barakken).
Bij hun tijdelijk verbleef in
Opwijk en Mazenzele (en andere dorpen) spraken de meesten
een Nederlands dialect, maar konden in veel gevallen
moeilijk onze taal schrijven.
Halluin, met zijn grote
arbeidersgemeenschap, was een relatief belangrijk
socialistische (en later communistisch) centrum. Men sprak
dan ook van 'Halluin la Rouge' (- zie o.m. de publicatie
Halluin la Rouge. 1919-1939. Aspects d'un communisme
identitaire, door Michel Hastings, Presses
Universitaires de Lille, Lille, 1991).
Eén en ander omtrent deze situaties komt ook naar voor in de
verslaggeving door Louis Lindemans in zijn oorlogsdagboek -
zie hierboven.
Een betrekkelijk groot aantal van onze Noordfranse gasten
hielden er blijkbaar een niet even grote
christelijke-godsdienstige levensopvatting op na als onze
toenmalige eigen bevolking in Opwijk (en Mazenzele). Een
aantal werden hier niet kerkelijk gehuwd of begraven (maar
werden, vermoeden wij toch, wel begraven op de toenmalige
begraafplaats rond de kerk). |
(2)
|
Asse in de grote oorlog 1914-1918. Vluchtelingen uit
Wervik te Asse. Juni 1917-november 1918, door Jeroom
Durnez, overdruk uit tijdschrift Ascania 1983-jg. 36,
n° 4, Heemkring Ascania, Asse, 1993.
De auteur-heemkundige Jeroom Durnez (Asse), is de broer van
de schrijver en journalist Gaston Durnez. Hun ouders waren
ook vluchtelingen uit Wervik in Asse - zie o.m. het
hoofdstuk 1. Geen familie zonder oorlogssage. Het graf
van oom Leopold, in Gaston Durnez, Zeg mij waar de
bloemen zijn. Vlaanderen 1914-1918, pag. 7-11,
Davidsfonds, Leuven, 1988. |
(3)
|
Deze Victor was de kleinzoon van
Andries Deriemaecker, wiens zus, Isabelle, gehuwd was met
Jozef Devriese. Jozef en Isabelle waren de ouders van de
moeder van de grote Vlaamse dichter Guido Gezelle.
Twee dochters van Victor huwden
met twee broers van Aline De Nil, de moeder van de
gebroeders Jan Heuninckx (Mazenzele-Opwijk) en Maurits Heuninckx
(Mazenzele-Asse).
Zie de bijdrage Guido Gezelle
en Mazenzele, door Jules Van de Velde, in
HOM-tijdschrift 1993-3, pag. 2-7. |
Bronnen en literatuur,
specifiek i.v.m. geëvacueerde burgers
uit West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk in onze dorpen, 1917 en 1918,…:
- |
Durnez Jeroom, Asse in
de grote oorlog 1914-1918. Vluchtelingen uit Wervik te Asse. Juni
1917-november 1918, overdruk uit Ascania 1993 – jg. 36, nr.
4. |
- |
Van Ransbeeck
Louis, Bijdrage De vluchtelingen uit Halluin en Menen in juni 1917,
in Veertig jaar Heemkring Soetendaelle – Deel 3, Heemkring
Soetendaelle Merchtem, 2011, pag. 27-44. |
- |
Robberechts Wouter,
Legrouw Bart,
Heyvaert Bert en
Robberechts Koen, De 'Groote Oorlog' aan deze en gene
zijde van Buggenhoutbos. Deel I Leven in Merchtem en Buggenhout tijdens
Wereldoorlog I, 2013, 16. Vluchtelingen
en/of geëvacueerden, pag. 297-303. |
- |
Websites en -pagina's:
http://www.alarecherchedupasse-halluin.net/index.php?option=com_content&view=article&id=1215&lang=fr
(l'Association "A la recherche du passé d'Halluin").
http://www.bloggen.be/wahisstraat/archief.php?ID=2955360 |
|