Info rechtermuisknop

Volgende pag. of vorige pag.

  

  
  

aaaaaa

www

Geëvacueerde burgers uit de frontstrook in onze dorpen, 1917.


Deze bijdrage is onder meer gebaseerd op de gegevens uit het oorlogsdagboek 1914-1918 van Louis Lindemans, de Geschiedenis van Opwijk (Jan Lindemans), de besluiten van de gemeenteraden Opwijk en Mazenzele, de uitgaande briefwisseling van de gemeenten Opwijk en Mazenzele, het frontblaadje De Stem uit Opwijck, de verslagen van de parochiepastoors Opwijk en Mazenzele over de oorlogsgebeurtenissen, de gegevens met betrekking tot de oorlogsomstandigheden uit het verslagboek (afroepboek) van de parochie Sint-Paulus nov. 1916-dec. 1920, de akten Burgerlijke Stand Opwijk en Mazenzele en de gemeentelijke Bevolkingsregisters Opwijk en Mazenzele.

Zie ook de meer uitgebreide lijst van bronnen en literatuur.

 

 

Juni 1917: de Zuidwest-Vlaamse streek van Menen, Wervik, Komen (grensstreek met Frankrijk, Leiestreek) en de streek van Roeselare wordt ontruimd, gevolg van de uitbreiding of verplaatsen van het gevechsgebied, met de grote Duitse troepenversterkingen bij Ieper en de aanhoudende Engelse bombardementen. Ook ca. 6.000 mensen van Halluin (Frankrijk, aan de Leie tegenover Menen) moeten uitwijken.
Er waren ook mensen die uit eigen initiatief vluchtten, vooral in het najaar 1918, onder meer naar onze streek die nog ruim (en dus veilig) achter het front lag. (1)

Vluchtelingen, zei men hier over 't algemeen. De mensen van Halluin, Wervik, Menen,... spraken van «evacuées, uitwijkelingen», en ook van «in ballingschap». Zij waren immers niet op de vlucht uit vrije wil, maar moesten gedwongen have en goed achterlaten om (tijdelijk) op de vreemden te gaan wonen. Vele mannen werden door de Duitsers verplicht ter plaatse te blijven om voor hen te werken. De evacuatie van de mensen gebeurde per trein, al of niet begeleid door Duitse soldaten. Blijkbaar verliep één en ander niet altijd even vlot.

Het materiële leed van de getroffen geëvacueerde gezinnen was enorm groot. Ze waren van de ene dag op de andere alles kwijt. Ook emotioneel hadden deze mensen te lijden gehad: ze werden niet alleen verdreven van hun geboortestreek, de meeste gezinnen hadden hun mannen moeten achterlaten én hele families werden uit elkaar gerukt. In de loop van de maanden na de aankomst in hun 'nieuwe thuis', zouden heel wat geëvacueerden de toelating vragen (en krijgen) om hun familie te herenigen.

Het aantal geëvacueerden in een gemeente varieerde constant. Vanaf december 1917 kreeg het nationale Comiteit, samen met de Spaanse gezant in België, het voor elkaar om de Franse geëvacueerden te repatriëren. Dat gebeurde uiteraard onder het toezicht van de bezetter. Of hieraan veel gevolg gegeven werd, valt te betwijfelen.

Bij hun aankomst droegen de geëvacueerden weinig bezittingen mee. Door hun troosteloze aanblik werden zij doorgaans warm onthaald. De plaatselijke hulpverlening (het Comiteit) kreeg er een grote taak bij en zorgde ervoor dat de getroffenen kledingstukken, voeding en financiële onderstand kregen. Verder konden de gezinnen, net als alle andere inwoners, rekenen op extra financiële bijdragen wanneer ze een of meerdere gezinsleden onder de wapens telde. Wie kon werken, werd gestimuleerd om dat te doen. Heel wat geëvacueerden grepen de kansen op werk met beide handen, omdat ze anders verplicht tewerk gesteld konden worden door de bezetter. Voor hen gold immers de afschaffing van de verplichte tewerkstelling in het Gouvernementsgebied niet.

De 'onderhoudskosten' die gepaard gingen met het opvangen van de geëvacueerden (voeding, kleding ...) vielen ten laste van het Comiteit. Alle andere kosten, de zogenaamde 'opvang- en installatiekosten', dienden door de gemeentelijke overheden gedragen te worden. Ook al kregen de geëvacueerden hulp in verschillende vormen, hun levensomstandigheden waren vaak hard.
Maar de geëvacueerden kwamen soms ook terecht in een omgeving met veel vooroordelen. Vijandige Soms waren er vijandelijke gevoelens van de plaatselijke inwoners door het feit dat de komst van die 'vreemdelingen' een enorme druk zette op de financiën en bevoorrading van die gemeenten. Wanneer het aantal geëvacueerden in de gemeenten piekte, ging het gemeentebestuur haast wanhopig op zoek naar gebouwen waar men de vluchtelingen kon herbergen. Tenslotte moest een aantal geëvacueerden afrekenen met barre levensomstandigheden (slechte huisvesting, gebrek aan verwarming ...).

Het 'vluchtelingenprobleem' verdween niet met de wapenstilstand. De oorlog had in hun streek lelijk huisgehouden en hele gebieden onbewoonbaar gemaakt. Vandaar dat velen nog maanden in hun gastgemeente zouden blijven, zelfs al waren de omstandigheden niet altijd optimaal.

Over de toenmalige uittocht van de streek rond Halluin lezen wij in het boek Halluin la Rouge. 1919-1939. Aspects d'un communisme identitaire, door Michel Hastings, Presses Universitaires de Lille, Lille, 1991:


La mémoire collective des civils fait davantage référence a l'exode de 1917. Les témoignages oraux que nous avons recueillis racontent souvent ce déchirement collectif et associent l'évacuation de la ville a l'émigration fondatrice de la commune. Les 27 et 28 juin 1917, plus de 6000 Halluinois, «porteurs d'un maximum de 25 kilos de bagages, une journée de vivres, sans lit ni matelas» sont dirigés vers Bruxelles ou Malines. En septembre 1916, la Kommandantur avait déjà exigé la liste des chômeurs pour les envoyer travailler en Allemagne.

Opwijk
Op donderdag 28 Juni 1917 (kermisweek), in den late avond, te midden van een onweer, kwam in het station van Opwijk een trein toe met 594 vluchtelingen via Vilvoorde uit het Franse grensstadje Halluin (Halewijn). Het waren meestal families van werklieden, die door de Duitsers gedwongen werden hun huizen te ontruimen. Na lange onderhandelingen mochten ze in de trein (in beestenbakken) overnachten. Door de zorgen van het Comiteit werden de geëvacueerden, tussen dewelke stokoude mensen, zieke mensen en arme kinderen tussen de inwoners verdeeld en ingekwartierd. De zieken werden in het Godshuis verpleegd. Vele van de klein burgerij beijverden zich om hen van het nodige te voorzien. Op enige dagen werden er door de vrouw en aanhang allerlei meubelen, kleren en beddengoed bijeengehaald. Alleenstaanden of kleine gezinnen werden over 't algemeen in een Opwijks gezin gehuisvest. Vooral aan de grotere gezinnen, bijvoorbeeld gezinnen met drie generaties (ouders, kinderen, grootouders) werd een afzonderlijke woning toegewezen.

In de laatste maanden (weken) van de oorlog komen hier ook nog andere buitenlandse (Franse) vluchtelingen toe: uit Roubaix, Roncq, Tourcoing,... Het waren vooral 'vrijwillige' vluchtelingen, dus niet 'geëvacueerden' - zie hieromtrent het afzonderlijk hoofdstuk Vluchtelingen op het einde van de oorlog.

In zijn dagboek schrijft Louis Lindemans over de eerste dagen van het verblijf van geëvacueerden in Opwijk (2de helft 1917):

Donderdag 28 Juni
's Avonds te 11 uren, te midden van een onweer, aankomst in de statie van Opwijck van rond de 500 Fransche vluchtelingen uit Halluin. Droevig!
Na lange onderhandelingen zullen die menschen in den trein mogen vernachten.
Vrijdag 29 Juni (Sint Pieter en Pauwel)
Na een zeer korte nacht begeven wij ons, de heer commisaris en ik, naar de statie. De beestenbakken waarin de vluchtelingen vernachten meestal nog gesloten. De familie Drouart is de eerste met welke wij in aanraking komen. Door de zorgen van het komiteit worden de vluchtelingen, tusschen dewelke stokoude menschen, zieke menschen en arme kinderkens tusschen de inwoners verdeeld en ingekwartierd. Dit gaat niet zonder eenige herrewerre… Intusschen Sint Paul processie. Rond 2 uren zijn schier al de vluchtelingen ter bestemming. In het pensionaat zijn 3 families overgebracht: familie Cyrille Geysen (4 pers.) fam. Jules Biebuyck (4 pers.) en Louis Emar. De zieken worden in het Godshuis verpleegd. Joseph Wijnants , - schier alleen, - weigert kortaf vluchtelingen te herbergen. Hij jongman alleen, in een groot huis!
Zaterdag, 30 Juni.
(onleesbare zin) -zendt, -'s nachts- haren lummel van 'nen man naar de heer Burgemeester. De vluchtelingen zouden aanstonds het huis moeten verlaten, ze kan niet slapen, ze is benauwd…
Woensdag 4 Juli.
Bezoek aan de vluchtelingen van Nijverseel met E.H. Van Gestel.
's Anderendaags idem met Léon Buggenhout" .
Vrijdag 6 Juli.
Kaarten van Paul uit Chur (Zw.) en Tilburg van 2 Juli.
Woensdag 11 Juli.
Een Pater Redemptorist van Halluin brengt een bezoek aan onze vluchtelingen.
Koele ontvangst bij E.H. Pastoor.

Zondag 22 Juli.
Alg. Vergadering van het Genootschap van S. Vincentius. Voorwerp van mijne conferencie: De vreemdelingen herbergen, een der 7 werken van bermhertigheid.

Woensdag 15 Aug. (O.L.V. Hemelvaart)
Fransch sermoen van E.P. Godard O.S.R. dd. onderpastoor van Halluin voor de uitwijkelingen. Koele ontvangst bij E.H. Pastoor.

Vrijdag, 31 Augusti.
Meeting van Halluiners in de zaal. Opgehitst door een kleine groep socialisten (tusschen dewelke gepatenteerde dieven), meenen die menschen te moeten protesteeren tegen de handelingen van de heeren Bovy en René Drouart, hunne vertegenwoordigers in het komiteit. Maar deze zijn op hun tong niet gevallen en weerleggen hunne tegenstrevers meesterlijk. Na die vergadering (op welke de kommisaris en ik aanwezig waren) verzocht mij de schoolmeester van Halluin, de zeventigjarige Mr. De Vriese, als arbiter te willen optreden tusschen hem en M. Bovy, die hem daags te voren het woord van Cambronne zou naar den kop gesmeten hebben. Heb ik ooit iemand in 'fransche colère' gezien, 't is wel de oude heer De Vries. Met veel moeite kreeg ik hem tot bedaren.

Donderdag 11 October.
… Opeisching voor duitsch werk van Fransche vluchtelingen. Bijna allen op vlucht. Vrijdag 23 November Een groot getal onzer vluchtelingen, ouderlingen, vrouwen en kinderen (tusschen dewelke vrouw Onraedt, Michel en M. Antoinette) mogen, over Zwitserland, naar hun vaderland terugkeeren, maar mogen geene schriften nog druksels, zelfs geen kerkboek meenemen. Ze zijn dezen morgen, met pakken en zakken, naar Brussel vervoert, doch komen reeds 's avonds terug. Er waren andere bevelen gekomen. D. méthode van menschen te plagen.

Zondag 9 December.
Eindelijk, na de vroegmis, vertrek van rond de 200 fr. vluchtelingen (onder andere onze Mad. Onraedt en kinderen).

En in 1918:

Zondag 14 Juli 1918.
Vertrek van M. Bovil en andere Fr. vluchtelingen.
Maandag 7 October.
Vertrek van de D. troepen. De scholen gesloten. Aankomst van Fr. vluchtelingen uit de omstreken van Halluin. 's Avonds, vergadering van Gem. Raad en Komiteit. J. Wijnants afwezig. Goed werk verricht.

Jan Lindemans schrijft in zijn Geschiedenis van Opwijk, pag. 229:

Op 28 Juni 1917, in den laten avond, kwam hier een trein toe met ongeveer 500 vluchtelingen uit 't Fransche Vlaamsentalige grensstadje Halewijn : meestal werkliedenfamiliën die door de Duitschers gedwongen werden hun huizen te ontruimen. Zij werden door de bevolking liefderijk opgenomen. Een tweehonderdtal vrouwen en kinderen konden, in December, naar Zuid-Frankrijk overgebracht worden, over Zwitserland. De anderen bleven hier tot aan den wapenstilstand. Een aantal man-nen waren nochtans intusschen opgeëischt geworden en naar Duitschland vervoerd.

In het frontblaadje De Stem uit Opwyck lezen wij onder meer:

Einde juni zijn te Opwijck rond de 700 uitwijkelingen aangekomen van Wervick, Meenen en omstreken. Zij zijn bij de burgers ingekwartierd. Bij de vrouw van onzen vriend Js Aerts wonen er drie; bij hare moeder ook drie. Met hen is een dokter van Waasten die eerst naar Wervick Meenen gevlucht was. Hij doet te Opwijck de geneeskundige bezoeken van onzen geachten heer Burgemeester, die nog niet gansch hersteld is. (nr. 24, 1-8-1917)

Nieuws uit onze gemeente.
Eene buitengewone gelegenheid verschafte ons ditmaal veel nieuws. Den 29 Juni 1917 kwamen te Opwijck aan 594 inwoners van Halewijn (Halluin) tegen Rijsel, een Fransch dorp waar de menschen nog vlaamsch spreken, zooals "bachten de kupt".
Met hen was de oude onderwijzer van het dorp die zijne school te Opwijck voortzette. Den 8 Dec. ll. werden eenige familien er van langs Zwitserland naar Frankrijk overgebracht. Daarbij was eene werkmansvrouw met hare twee kinderen; die bij Mr Lindemans hebben ingewoond. Aan haar dochtertje van 7 jaar oud had M. Lindemans het adres van onzen vriend Paul van buiten geleerd.
"Kom me bezoeken" schreef de vrouw aan Paul, "ik heb U veel over Uwe familie te vertellen." Van zijne eerste verlof maakte onze vriend gebruik om aan dat verzoek te voldoen en hier volgt, ten grooten deele, het verslag dat we over dat bezoek ontvingen.
"Toen ik ginder kwam vond ik al de gerapatrieerden samenwonen in één huis. Hoe armtierig! Er waren daar 2 familiën die te Opwijck gewoond hadden: die bij ons en eene die in 't Rot, in het huis van Roze Van der Goten gewoond had. Alleen diegenen welke man of zoon in 't leger hadden mochten terug naar Frankrijk komen. Dus de meesten bleven. Heel Brabant en Antwerpen door zijn er vluchtelingen uit 't Noorden van Frankrijk en ik geloof dat er betrekkelijk meer Fransche vluchtelingen in België, dan belgische in Frankrijk verblijven. Opwijck betaalt aan deze vluchtelingen 1,50 Fr per dag en 1 Fr per kind; daarbij krijgen ze gratis soep en 400 grammen brood per dag en per kop. De meeste waren gelogeerd bij den boer. - Het meeste nieuws dat ik vernam en wat me ook het meest genoegen deed was over 't leven in onze familie. Ik nam het dochterken, een verstandig kindje, op mijnen schoot, liet haar vertellen en tateren en beleefde alzoo heel dat leven ginder. - Ziehier in eenige algemeene trekken, 't leven in België. Men kan er alles bekomen, zooveel en soms meer dan in Frankrijk; doch, buiten het comiteit, kost alles schrikkelijk duur. ...
(nr. 28, 15-1-1918)

De vluchtelingen spreken met veel lof over de "stif goeië menschen" van Opwijck die zoo liefderijk voor hen waren. Bijzonder, de Burgemeester, Mr. Lindemans, Peer Block en de politiecommissaris worden door iedereen geprezen. Deze laatste draagt nog altijd zijn uniform. (nr. 28, 15-1-1918) Een artikel met schier dezelfde inhoud verscheen in het weekblad De Stem uit België (Londen) vrijdag 25 januari 1918.

Van eenen anderen kant vernamen we dat eene familie, die in nr 44 der Statiestraat gewoond had, bij zeer brave menschen, ook gerepatrieerd is. En eenige dagen geleden kreeg Joannes Aerts een briefje van eenen vluchteling die in zijn huis, op de heirbaan, gewoond had, hem meldende dat gansch zijne familie het wel stelt en dat we nieuws van hem verwachten. (nr. 28, 15-1-1918)

Al de vluchtelingen van Halewijn spreken met den meesten lof over hun onthaal te Opwijck. (nr. 29, 20-3-1918)

Volgens Fransche vluchtelingen uit Halewijn die den 14 Juli laatst Opwijck verlieten, ons vertelden, gaat alles ginder tamelijk goed.
Zij geraakten er deftig aan den kost, dank zij het Comiteit en men kan niet zeggen dat de menschen te Opwijck honger lijden, alhoewel vleesch, eiëren en melk er ongehoord duur zijn. ...
(nr. 32, 10-10-1918)

In het verslag van de Opwijkse parochiepastoor over de oorlogsgebeurtenissen lezen wij:


Om dit overzicht te sluiten, mag hier nog een woord van dank gezegd worden voor de bevolking van Opwijck, die gedurende den oorlog zooveel vluchtelingen geherbergd heeft, van de Fransche gemeente Halewijn en dier om-streken, die hier in zoo groot getal verbleven hebben van den 29 Juni 1917 tot den 8 Maart 1919 en wier getal van 500 tot 800 bedragen heeft, volgens tijd en omstandigheden.

Zedelijken toestand der Fransche vluchtelingen. Niettegenstaande de retretten gepredikt door de Eerw. Paters Redemptoristen liet de zedelijkheid nog al te wen-schen over. Eenige huisgezinnen waren echte voorbeel-den van een goed kristelijk gedrag. Eenige huwelijken werden ingezegend.

Stoffelijken toestand der Fransche vluchtelingen. De vluchtelingen genoten den onderstand van Opwijck en daarbij: 1,75 fr. per kind boven de 16 jaar. en 1,25 fr. per kind onder de 16 jaar. en 1,50 fr. per kind als ze meer dan 3 kinderen hadden. En sedert 11 November 1918: gewone onderstand + 1,75 fr. per persoon boven de 16 jaar en 1,00 fr. per kind onder de 16 jaar.

Op de algemene vergadering van het Opwijks Genootschap van S. Vincentius op 22 juli 1917 sprak de voorzitter Louis Lindemans over "de vreemdelingen herbergen, een der 7 werken van barmhartigheid". Hij spoorde de leden aan Franse vluchtelingen of landgenoten, goed te ontvangen. "Zij hebben niets meer, terwijl wij nog in bezit van alles zijn. Ga hen bezoeken, om te zien of er behoorlijk logement is en of de inwoners over hun vluchtelingen tevreden zijn. Als er nog toekomen, neem ze dan op in de huisgezinnen waar er nog plaats is."

In het verslag over de werkzaamheden van het Genootschap van S. Vincentius gedurende het jaar 1917 lezen wij:

M.M. en Bem. Medebroeders,
Denkt nochtans niet dat de leden zich, op geene andere wijzen, aan liefdadigheidswerken toewijden. 't Is onder hen namelijk dat het plaatselijk Steun- en Voedingskomi-teit en andere liefdadige inrichtingen van de Gemeente, eenige van hunne wakkerste, van hunne ieverigste medewerkens vinden.
En toen hier, in Juni laatstleden, onverwachts rond de 600 vluchtelingen uit Hallewijn toekwamen, 't waren leden van Vincentius die de Gemeenteoverheid den ganschen dag en de volgende dagen ter zij stonden, om de arme vreemdelingen behoorlijk te herbergen, in hunne eerste dringenste noodwendigheden te voorzien. Hierin handelden de leden volgens de voorschriften van hun reglement dat zegt: 'Niet een liefdewerk mag als vreemd aan het Genootschap aanzien worden.'

Natuurlijk werd door de aanwezigheid van de vluchtelingen het probleem van de bevoorrading en behoorlijk onderdak nog nijpender, zoals blijkt. De geëvacueerden werden gesteund door het Opwijks hulp- en voedingscomité. Hun vertegenwoordigers waren de heren Bovy (later Provost, wever) en René Drouart, bediende. De geëvacueerden kregen 1,50 Fr per dag en 1 Fr per kind, uitbetaald in de Sint-Pauluszaal. Daarbij kregen ze gratis soep en 400 grammen brood per dag en per kop.

In het verslag over de werking in Opwijk tijdens de oorlogsjaren voor de algemene jaarlijkse vergadering van 10 augustus 1919 in Asse, door voorzitter Louis Lindemans:

En toen 29 Juni 1917, onverwacht rond de 600 Franse vluchtelingen te Opwijk toekwamen, waren het de leden van Vincentius die de gemeente overheid den ganse dag en de volgende dagen ter zij stonden, om de vluchtelingen te herbergen, in hun eerste, dringenste noodwendigheden te voorzien.

Uit een aantal gemeentelijke gemeentelijke brieven blijkt dat alle wijzigingen in het "vluchtelingen"-bestand van de gemeente wekelijks zorgvuldig door de gemeente moesten gemeld worden aan de Duitse overheid.
Het getal Franse en Belgische 'évacués' bedroeg op 17 juli 1917 490 en 82, op 26 juli 416 en 156, op 1 augustus 420 en 158, op 11 september 423 en 158. De gemeente schreef in augustus 1917 aan het hoofdkantoor voor gas, water en elektriciteit te Brussel: "Wij verzoeken U ons de toelating te willen geven tot het plaatsen van aansluitingen van elektriciteit aan twee leegstaande huizen gelegen in het centrum onzer gemeente en die nu bewoond zijn door de vluchtelingen." Aan de Duitse bezetter schreef men ook: "Wij hebben aan de vluchtelingen der gemeente het voorgeschreven rantsoen van 60 kilo aardappelen per hoofd gegeven. Wij hebben gezorgd voor de nodige huisraad, wij hebben de nodige bedden bezorgd, en aan alle families een redelijk onderkomen trachten te geven. Voorts geven wij de vluchtelingen alle levensmiddelen die het ons mogelijk s te geven ". Later: "Gelief hierbij de ingevulde kolenkaarten onzer gemeente te vinden. Het getal gezinnen onzer bevolking bedraagt thans met de vluchtelingen 1337".

Op 31 augustus 1917 was er een meeting van Halluiners in de Sint-Pauluszaal. Louis Lindemans noteerde in zijn dagboek: opgehitst door een kleine groep socialisten (tussen dewelke gepatenteerde dieven, meenden die mensen te moeten protesteren tegen de handelingen van de heren Bovy en René Drouart, hun vertegenwoordigers in het komiteit. Maar deze zijn op hun tong niet gevallen en weerleggen hun tegenstrevers meesterlijk. Na die vergadering (op welke de kommissaris en ik aanwezig waren) verzocht mij Mr. De Vriese, als arbiter te willen optreden tussen hem en M. Bovy, die hem daags te voren het woord van Cambronne zou naar den kop gesmeten hebben. Heb ik ooit iemand in "franse colère" gezien, 't is wel de oude heer De Vriese. Met veel moeite kreeg ik hem tot bedaren.

In de  St.-Pauluszaal werd door de oud-schoolmeester van Halluin, de zeventigjarige Mr. De Vriese, ook les gegeven aan de kinderen van de vluchtelingen. Een pater Redemptorist, E.P. Godard O.S.R. dd. onderpastoor van Halluin bracht een bezoek aan de vluchtelingen. Hij gaf op 15 augustus 1917 in de kerk een Frans sermoen voor de uitwijkelingen.

Natuurlijk werd door de aanwezigheid van de vluchtelingen het probleem van de bevoorrading en behoorlijk onderdak nog nijpender - zier hieromtrent diverse gemeentelijke brieven.

In oktober 1917 eisten de Duitsers een twaalftal Franse geëvacueerden, meestal bejaarde mensen, op en namen ze mee voor Duits werk. Velen sloegen op de vlucht. Louis Emer, werd op zijn kamertje in het pensionaat Lindemans door de Duitsers verrast, terwijl hij zich scheerde.

Eind november 1917 mochten 200 geëvacueerden (ouderlingen, vrouwen en kinderen, tussen dewelke vrouw Onraedt, Michel en M. Antoinette) over Zwitserland, naar hun vaderland terugkeren, maar ze mochten geen schriften of druksels, zelfs geen kerkboek meenemen. Ze werden met pakken en zakken, naar Brussel vervoert, doch kwamen reeds 's avonds terug. Er waren andere bevelen gekomen. Op 9 december 1917 vertrokken ze dan toch via Zwitserland, naar Zuid-Frankrijk.
Daarbij was een werkmansvrouw met haar twee kinderen, die bij Louis Lindemans hadden gewoond. Aan haar dochtertje van 7 jaar oud had Louis Lindemans het adres van zijn zoon Paul van buiten geleerd. "Kom me bezoeken" schreef de vrouw aan Paul, "Ik heb U veel over Uwe familie te vertellen." Van zijn eerste verlof maakte Paul Lindemans gebruik om aan dat verzoek te voldoen. Hij schreef hierover in het frontblaadje De Stem uit Opwyck: "Toen ik ginder kwam vond ik al de gerepatrieerden samenwonen in één huis. Hoe armtierig! Er waren daar 2 families die te Opwijk gewoond hadden: die bij ons en een die in 't Rot, in het huis van Roze Van der Goten gewoond had. Alleen diegenen welke man of zoon in 't leger hadden mochten terug naar Frankrijk komen. Dus de meesten bleven. Heel Brabant en Antwerpen door zijn er vluchtelingen uit 't Noorden van Frankrijk en ik geloof dat er betrekkelijk meer Franse vluchtelingen in België, dan Belgische in Frankrijk verblijven. De meeste waren gelogeerd bij den boer. - Het meeste nieuws dat ik vernam en wat me ook het meest genoegen deed was over 't leven in onze familie. Ik nam het dochtertje, een verstandig kindje, op mijnen schoot, liet haar vertellen en tateren en beleefde alzo heel dat leven ginder." (nr. 28, 15-1-1918- zie hierboven)

In december 1917 was er een nieuwe opeising van Franse vluchtelingen. De Duitsers wilden Jules Biebuyck meenemen, doch deze verloor de kop niet: "Komt mee, zegde hij, hij is hier in de keuken van 't pensionaat." Hij bracht de Duitsers binnen, en vloog de gaten uit langs 't ander deurtje, voor de neus van de verblufte Duitsers. Een aantal mannen was nochtans intussen opgeëist geworden en naar Duitsland vervoerd. De anderen bleven in Opwijk, de meesten tot aan de wapenstilstand.

De Opwijkse Sint-Paulusparochie trachtte steeds de ballingen uit Halluin te betrekken in het kerk- en godsdienstig gebeuren.

In het verslagboek (afroepboek) van de parochie Sint-Paulus nov. 1916-dec. 1920 staan de afroepen van de dopen, huwelijken (opeenvolgende 'roepen') en overlijdens van de geëvacueerden, specifieke mededelingen voor de Communies en het Vormsel, afroepen voor gesneuveld soldaten uit Halluin, afroepen voor overlijdens van burgers van Halluin die niet in Opwijk verbleven, gevraagde gebeden voor zieken,... De vermeldingen in het boek, en dus ook de afroepen in de kerk, gebeurden in een aantal gevallen in de beide talen (Nederlands en Frans).

Opvallend hierbij is ook wel het duidelijk verschil van het aantal huwelijken en overlijdens vermeld in de parochieregisters en die vermeld in de akten burgerlijke stand (gemeente). Wellicht had dit te maken met het 'rode' karakter van de gemeenschap van Halluin (zie noot (1)), waarvan blijkbaar niet iedereen even christelijk was, en dus bijvoorbeeld niet iedereen kerkelijk begraven werd.

Verzamelde gegevens over de afroepen in de kerk van Sint-Paulus:
3 overlijdens te Sint-Paulus Opwijk en één te Droeshout.
5 huwelijksaankondigingen met één der trouwers uit Halluin en twee met een trouwer uit de buurt.
Dopen werden niet afgeroepen

De geëvacueerde gezinnen, die slechts tijdelijk in onze dorpen verbleven, werden niet ingeschreven in de gemeentelijke bevolkingsregisters. Zij bleven gedomicilieerd in de plaats van hun afkomst. Indien zij na de oorlog in hun gastgemeente bleven wonen, maakten zij natuurlijk ten volle deel uit van de plaatselijke gemeenschap en werden zij er ingeschreven.
Alle geboorten, huwelijken en overlijdens onder de geëvacueerden in de periode dat zij in onze dorpen verbleven werden wel ingeschreven in de akten van de Burgerlijke Stand.
Daardoor ontving de gemeente Opwijk begin februari 1920 en eind april 1921 van het stadsbestuur van Halluin een verklaring van overlijden respectievelijk op 2 december 1918, van Paul Julien Albert Parrez, zoon van Jozef, wever, en van Zulma Appoline Verfaille, geboren te Opwijk op 21 oktober 1918, en op 10 februari 1919, van Roger Joseph Teys (of Feys?), zoon van Eouard, 'apprèteur' (=stofbewerker, volder) en van Clémence Marie Vandendriessche, geboren te Opwijk op 22 oktober 1918. Een groep van ca. 600 mensen (gemiddeld) die ca. 2 jaar bij ons 'in ballingschap' verblijft brengt uiteraard ook heel wat wijzigingen in de burgerlijke stand mee. Voor de registers met de akten Burgerlijke Stand Opwijk (tot einde 1919) vonden wij voor de vluchtelingen uit Halluin:

-

13 geboorten waarvan één of beide ouders afkomstig waren van Halluin of onmiddellijke omgeving (er geboren of woonachtig of afkomstig, maar nog niet gedomicilieerd in Opwijk). Het eerste kind werd geboren op 19 juli 1917 (dus een 3-tal weken na de aankomst van vluchtelingen), het laatste op 5 augustus 1918.

-

7 huwelijken, waarvan bruid of bruidegom afkomstig waren van Halluin of onmiddellijke omgeving (er geboren of woonachtig). Het eerste twee huwelijken vonden plaats op 24 mei 1918, het laatste op 16 januari 1920. Bij 5 van deze huwelijken was de bruidegom van Opwijk, bij één was de bruid van Opwijk. De meisjes van Halluin vielen blijkbaar in de smaak van de jonge mannen van Opwijk!

-

14 overlijdens, waarvan het eerste op 15 juli 1917, dus nog 3 weken na de aankomst van de vluchtelingen.
6 van deze overlijdens vonden plaats in het Gasthuis van Opwijk (toen Gasthuisstraat nr. 137).
Eén kind werd levenloos geboren.

Wij noteerden ook het huwelijk in 1918 van Jerôme Vanhalst, afkomstig van Hallewijn (Halluin, fr), ° Gullegem 01-10-1897, hovenier, met Marie Gabriël-le Josèphe Niffe, ° Hallewijn 15-09-1898. Charles Van Ruyseveldt, zelff gehuwd met iemand van Halluin, was getuige.

Op 2 januari 1918 overleed te Opwijk, Asbeekweg, Jules Watteye, oud 30 j. 9 m. 5 d., fabriekwerker, ° Menen, tijdelijk verblijvende in Opwijk, echtgenote van Melanie Rosalie Staelens.

Enkele vluchtelingen (geëvacueerden) bleven met hun gezin in Opwijk wonen, zo:

Julie Emma Vermeulen, ° Halluin (Halewijn, Frankrijk) 18-11-1895, dochter van Henricus Joseph en Elodie Leonie Verstichel, kleermaakster, x Opwijk 24-05-1918 Carolus Van Ruysseveldt (° Opwijk 11-1894, schoenmaker, herbergier van 't Gildenhuis in Opwijk-dorp, "Chale Corre", † 18-01-1979), † 01-12-1977.
Maria Celina De Simpelaere, ° Halluin (Halewijn, frankrijk) 10-03-1881, dochter van Constantius en Maria Louisa Lannoo, weduwe van Camille Flamez, x Opwijk 30-01-1920 Judocus Theofiel De Smedt (° Opwijk 03-09-1877, landbouwer te Nijverseel), † Opwijk 12-12-1951.
Maria Barbe Antoinette Catry, ° Wervik 04-12-1904, x Jozef frans Marie Eulalie Van Mol(h)lem, zoon van Franciscus Marinus en van Rosalie Mertens, ° Opwijk 03-11-1900, hophandelaar in de Stationsstraat, † 12-02-1969.

Klachten van een aantal Franse geëvacueerden in Opwijk

Eind 1917 stuurden Julien Dubois en een aantal andere Franse geëvacueerden uit Halluin de volgende brief naar het 'Comité d'Alimentation du Nord de la France'. Toen ze op 28 juni in Opwijk aankwamen ontvingen ze elke 14 dagen nu eens 500 gr, dan eens 250 gr reuzel, erwten en koffie, tweemaal 90 gr gebrande gerst, tweemaal 500 gr vlees, één maal 300 gr spek, driemaal wat zeep, biscuit- en cacaopoeder en nu niet meer. Sinds twee maand kregen ze elke 14 dagen 200 gr reuzel, 175 gr rijst, 1 haring en kaas. Op het einde van de maand nog 500 gr reuzel en 500 gr bonen. Ze hebben onvoldoende voor het huishouden en vragen bijkomende hulp. Een tweede klacht kwam van Dubois, Henri Dellaere, Prosper Vallaeys, Constant Vanderlinden, Cyrille Dery en anderen. Het Franse comité stuurde hierover op 24 januari en 11 april 1918 brieven naar het Provinciaal Comité van Brabant. Provinciaal controleur Durand vond dat de geëvacueerden in Opwijk niet te klagen hadden omdat ze dezelfde hulp genoten als de inwoners van Opwijk. Het zou om een kleine groep onverbeterlijke klagers gaan, die niet akkoord gingen met hun eigen afgevaardigden. Toch werd er in mei1918 beslist dringend inspecteurs te sturen naar Opwijk en Merchtem om er de voedselhulp te vergelijken. Uit de gedetailleerde opgaven bleek dat Opwijk veel minder hulp gaf dan Merchtem. Maar Opwijk gaf 570 geëvacueerden op, terwijl er in januari-maart 1918 maar 390 meer waren. Bij de hoge cijfers van de hulp in Merchtem werden ook vragen gesteld.

Mazenzele

Op maandag 11 juni 1917, dus enkele weken voor de aankomst van de geëvacueerden uit Halluin in Opwijk, kwamen de vluchtelingen (geëvacueerden) uit Menen en Wervik aan in het station van Asse. Een aantal hiervan kwamen in Mazenzele terecht.

In Mazenzele verbleven ook een behoorlijk aantal vluchtelingen uit Halluin – zie hieromtrent o.m. de vermeldingen in de akten Burgerlijke Stand en in de gemeentelijke uitgaande brieven.

In de publicatie Vluchtelingen uit Wervik te Asse van Jeroom Durnez (2), vertelt één van de geëvacueerden, Gerard Coutture:

...
Aan de statie van Asse werden wij afgehaald door de landbouwer Leonard Mannaert. Hij voerde ons naar Maxenzele. Wij waren maar slecht gekomen bij Mannaert. Alle dagen moesten wij 1,5 uur te voete naar Asse om ons rantsoen op te halen bij het Comité: 's morgens om 8 uur boterhammen met koffie, 's noens soep, boterhammen en een beetje vlees en 's avonds opnieuw boterhammen. Later verhuisden wij naar de danszaal «Vandyck» te Asse. Deze zaal lag langs de grote baan naar Brussel. Wij waren content dat dit nieuwe logement dichtbij de bakker van het comité gelegen was. We logeerden er op de zolder, samen met de familie Wyckaert: Fietje Wyckaert, de moeder, Jeanne, Marie (getrouwd met Lemahieu), Agnes en Warden (afkorting van Edouard).
...

In Mazenzele kennen sommige mensen nog de familie van Victor Deriemaecker, dagloner, weduwnaar van Anna Maria Van Coillie, met de kinderen geboren te Westrozebeke en te Wervik. (3)
De familie werd ingeschreven in het Mazels bevolkingsregister op 12 mei 1919 en woonde aan de Steenweg, op de wijk Zottegem. Kinderen Deriemaecker verhuisden later naar Asse.

Ook in de gemeentelijke uitgaande briefwisseling van Mazenzele vinden wij informatie over de vluchtelingen en/of geëvacueerden in Mazenzele.
In juli 1917 vraagt de gemeente aan de burgemeester van Strombeek of er daar vluchtelingen zijn toegekomen en onder hen een kloosterzuster van het H. Hart te Wervik.

In de briefwisseling met de Duitse bezetter meldde de gemeente in december 1917 dat er 129 vluchtelingen in de gemeente verblijven en dat ze zoo goed mogelijk gehuisvest zijn. "Het aantal is te groot voor een kleine gemeente als Mazenzele, aangezien de woningen nauwelijks groot genoeg zijn, voor het logeren van de huisgenoten en er geen huizen ledig staan. Er zijn reeds verscheidene bedden aan de vluchtelingen verschaft. Van bij hun aankomst is er gezorgd voor 500 grammen vroege aardappelen per dag en persoon. Al de geëvacueerden hebben 60 kilogram aardappelen per persoon ontvangen, tegen de prijs van 20 frank de 100 kilogram. Wat de kolen betreft, deze zijn hun verschaft gelijk voor de inwoners".

De gemeente moet aan het Meldeamt de namen doorgeven van alle vluchtelingen niet Belgen (vanaf 15 jaar) en de Belgen geboren van 1877 tot 1900, die uit het Operatiegebied in Mazenzele zijn toegekomen.
Clais (Elois) Jan Frans, vrouw en 2 kinderen, vluchtelingen uit Wervik, vragen toelating om zich te vestigen in Bocholt bij Kerkhofs Joannes. De echtgenoten Breyres-De Ridder Cyrille uit Wervik vragen zich bij hun schoonzoon Vastrer Jules in Courcelles te mogen vestigen.
In december 1917 geeft de gemeente uitleg aan de voorzitter van het schoolkomiteit over de toestand van de vluchtelingen in Mazenzele. Ze zijn met 129, goed gehuisvest, maar ze zijn te veel voor de kleine gemeente die nauwelijks woningen genoeg heeft voor de inwoners en er zijn geen leegstaande woningen. Ze kregen van in het begin 500 gr vroege aardappelen per dag en per persoon en nu nog 60 kg per persoon tegen 20 fr per 100 kg. Ze kregen kolen zoals de inwoners.
Op 9 februari 1918 moeten 6 vluchtelingen zich melden op het bureel van de politiekommissaris.
Er is onder de vluchtelingen een geneesheer, Marcelis Bevenage (Brumaeger ?), uit Wervik, die met zijn nicht Van der Borre en dienstmeid Sidonie Berme bij schepen Henri Van der Straeten, Dendermondsesteenweg 33, woont. Hij woonde er nog in oktober 1918.
De geëvacueerden hadden als vertegenwoordigers in het plaatselijk Hulp- en Voedingscomité: voor de Belgische geëvacueerden M. Bevernage, dokter, en voor de Franse: C. Prunez, werkman.

In mei 1918 stuurt de gemeente een de Zivilkommissar de lijst van de vluchtelingen uit Wervik.
In januari 1919 stuurt de gemeente uittreksels uit de akten van geboorten naar Wervik: Joostens Arvène Landelie (° Wervik 11.12.1892), dochter van Gustaaf en Ostyn Amelie en hun zoon Cesar Alfons (° Wervik 19.11.1894); Morisse Georges Emile (° Wervik 4.12.1894), zoon van Louis en Van Raes Leontine; Decramer Achiel Eduard (° Wervik 7.10.1898), zoon van Theophiel en Bartholomeus Pelagie Sophie; Deprez Leon Joseph (° Wervik 5.11.1897) en Deprez Remi Emile (° Wervik 30.11.1898) zonen van Jules Polydoor en Vanhee Marie Louise. Pas in augustus 1919 zijn de laatste vluchtelingen uit Mazenzele vertrokken.

In de registers met de akten Burgerlijke Stand Mazenzele vonden wij:

-

6 geboorten waarvan één of beide ouders vluchtelingen (geëvacueerden) waren. Het eerste kind werd geboren op 14 augustus 1917, het laatste op 13 mei 1919

-

1 huwelijk: Henri Jozef Seyna(e)ve (° Halluin 23-08-1892 en er wonende, wever) x Mazenzele 13-08-1918 Blanche Gabrielle Husson (° Halluin 04-02-1901 en er wonende, spoelster)

-

2 overlijdens (27 nov. 1917 en 28 mei 1919).

Op het einde van de oorlog komt een nieuwe vluchtelingenstroom aan in Mazenzele. Zie hieromtrent het afzonderlijk hoofdstuk Oktober-november 1918: nog meer vluchtelingen.


(1)

 

Halluin (Nederlands: Halewijn) is een Franse gemeente in het Noorderdepartement (dep. Nord). Halluin ligt ten noorden van de metropool Rijsel (Lille), aan de Leie (Lys). De stad ligt tegen de Belgische grens en de stadskern is vergroeid met die van de Belgische (Vlaamse) stad Menen (arbeiderswijk Barakken).

Bij hun tijdelijk verbleef in Opwijk en Mazenzele (en andere dorpen) spraken de meesten een Nederlands dialect, maar konden in veel gevallen moeilijk onze taal schrijven.

Halluin, met zijn grote arbeidersgemeenschap, was een relatief belangrijk socialistische (en later communistisch) centrum. Men sprak dan ook van 'Halluin la Rouge' (- zie o.m. de publicatie Halluin la Rouge. 1919-1939. Aspects d'un communisme identitaire, door Michel Hastings, Presses Universitaires de Lille, Lille, 1991).
Eén en ander omtrent deze situaties komt ook naar voor in de verslaggeving door Louis Lindemans in zijn oorlogsdagboek - zie hierboven.
Een betrekkelijk groot aantal van onze Noordfranse gasten hielden er blijkbaar een niet even grote christelijke-godsdienstige levensopvatting op na als onze toenmalige eigen bevolking in Opwijk (en Mazenzele). Een aantal werden hier niet kerkelijk gehuwd of begraven (maar werden, vermoeden wij toch, wel begraven op de toenmalige begraafplaats rond de kerk).

(2)

 

Asse in de grote oorlog 1914-1918. Vluchtelingen uit Wervik te Asse. Juni 1917-november 1918, door Jeroom Durnez, overdruk uit tijdschrift Ascania 1983-jg. 36, n° 4, Heemkring Ascania, Asse, 1993.
De auteur-heemkundige Jeroom Durnez (Asse), is de broer van de schrijver en journalist Gaston Durnez. Hun ouders waren ook vluchtelingen uit Wervik in Asse - zie o.m. het hoofdstuk 1. Geen familie zonder oorlogssage. Het graf van oom Leopold, in Gaston Durnez, Zeg mij waar de bloemen zijn. Vlaanderen 1914-1918, pag. 7-11, Davidsfonds, Leuven, 1988.

(3)

 

Deze Victor was de kleinzoon van Andries Deriemaecker, wiens zus, Isabelle, gehuwd was met Jozef Devriese. Jozef en Isabelle waren de ouders van de moeder van de grote Vlaamse dichter Guido Gezelle.

Twee dochters van Victor huwden met twee broers van Aline De Nil, de moeder van de gebroeders Jan Heuninckx (Mazenzele-Opwijk) en Maurits Heuninckx (Mazenzele-Asse).

Zie de bijdrage Guido Gezelle en Mazenzele, door Jules Van de Velde, in HOM-tijdschrift 1993-3, pag. 2-7.

Bronnen en literatuur,

specifiek i.v.m. geëvacueerde burgers uit West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk in onze dorpen, 1917 en 1918,…:

-

Durnez Jeroom, Asse in de grote oorlog 1914-1918. Vluchtelingen uit Wervik te Asse. Juni 1917-november 1918, overdruk uit Ascania 1993 – jg. 36, nr. 4.

-

Van Ransbeeck Louis, Bijdrage De vluchtelingen uit Halluin en Menen in juni 1917, in Veertig jaar Heemkring Soetendaelle – Deel 3, Heemkring Soetendaelle Merchtem, 2011, pag. 27-44.

-

Robberechts Wouter, Legrouw Bart, Heyvaert Bert en Robberechts Koen, De 'Groote Oorlog' aan deze en gene zijde van Buggenhoutbos. Deel I Leven in Merchtem en Buggenhout tijdens Wereldoorlog I, 2013, 16. Vluchtelingen en/of geëvacueerden, pag. 297-303.

-

Websites en -pagina's:

http://www.alarecherchedupasse-halluin.net/index.php?option=com_content&view=article&id=1215&lang=fr
(l'Association "A la recherche du passé d'Halluin").

http://www.bloggen.be/wahisstraat/archief.php?ID=2955360

 


www.heemkringopwijk.net - Print:
© Heemkring Opwijk-Mazenzele (HOM) 1999-